(Achtergrondinformatie bij deze tekst staat hier op de website)
De roman Alt for Fædrelandet uit 1891 opent met de introductie van Skjold Karlsen. Skjold is, zoals zijn naam door het etymologische verband met het Oudnoordse woord voor schild al aanduidt, door en door militair. Van generatie op generatie zijn de soldatengenen doorgegeven. Een verdere schoolopleiding heeft hij niet genoten, wat ook niet belangrijk is om een manhaftig soldaat te worden. Zijn vader, zijn grote voorbeeld, is tenslotte ook niet opgeklommen door met zijn neus in de boeken te zitten, maar heeft diverse promoties op het slagveld verworven. In de slag bij Isted verloor zijn vader een been wat hem een burgerbaantje bij de posterijen in een kleine gemeente op Jutland opleverde. Zonder verdere militaire verplichtingen wentelde vader zich daar in het besef dat hij als gewezen militair een bijzondere positie innam. Als begenadigd spreker liet hij zich niet onbetuigd en riep hij de bevolking op een waar dienaar des vaderlands te zijn. Alt for fædrelandet, alles voor het vaderland, luidde zijn lijfspreuk. ‘Voor het vaderland moeten we ons leven en bloed opofferen als dat van ons verlangd wordt, om het even of dat nu 1000 of andermaal 1000 keer is’.
De opvoeding van zijn zoon Skjold stond dan ook volledig in het teken van een toekomstig beroep als militair. En zo geschiedt het ook. Skjold gaat in dienst.
Skjold is net zo welbespraakt als zijn vader en stelt zijn ervaringen dan ook met veel woorden op schrift. In eerste instantie krijgt Skjold weinig gelegenheid zijn vurige vaderlandsliefde in de praktijk te brengen. Duitse aanvallen worden door het Deense leger ‘met grote dapperheid’ afgeslagen voordat hij aan de beurt is. ‘Dat belooft wat voor de toekomst,’ denkt Skjold met vurig elan. ‘Die geallieerden komen er nog wel eens achter dat je niet zomaar door de linie van Dannevirke heen kan breken!’ Maar helaas, de werkelijkheid was anders en in de nacht van 5 op 6 februari moesten de Deense troepen zich terugtrekken.
Skjold is teleurgesteld dat hij zich niet nuttig kan maken en veroordeeld is tot wachten. Maar ‘eindelijk kwam in maart dan die langverwachte dag’ en krijgt Skjold het bevel om naar het front te trekken. Ook daar breekt weer een periode van werkeloos wachten aan. Als de Pruisen dan eindelijk weer eens aanvallen, verzucht hij in zijn dagboek: ‘Godzijdank, toen kreeg ik eindelijk mijn vuurdoop!’ De armzalige inkwartiering van de rekruten kan het enthousiasme van hem en zijn wapenbroeders niet dempen. ‘Een geïmproviseerd koor van jonge soldaten zong vaderlandslievende liederen.’
Het verdere verloop van de veldslagen wordt gedetailleerd maar onbewogen beschreven, zonder een spoortje angst of twijfel. De gruwelen zelf blijven buiten beeld.
De paar boerderijen en huizen op Dybbøl die nog niet verwoest waren, stonden nu bijna allemaal in brand terwijl daarachter de vlammen van het ongelukkige Sønderborg hoog de lucht in reikten. (...) In de zes etmalen die we in de stelling doorbrachten waren we onafgebroken blootgesteld aan het vijandelijke vuur dat met de dag in hevigheid toenam. De schansen veranderden geleidelijk in een berg puin terwijl het geschut binnen de schansen vernietigd werd en tot zwijgen werd gebracht. De regens geweerkogels uit de nabijgelegen vijandelijke loopgraven dienden zich steeds vaker aan en plukten heel wat mannen van ons weg. Hoewel elke dag zodoende grote offers vroeg, gingen de soldaten er overal toch met een uitermate grote gemoedsrust mee om.
Maar dan komt het moment dat de slag verloren is. Het leger keert druppelsgewijs terug van het bloedige treffen. ‘Miskenning viel ons ten deel hoewel we voelden dat we ons nog nooit zo gewetensvol van onze plicht hadden gekweten.’
Na het tekenen van de wapenstilstand werden ‘onze Deense broeders en zusters van ons weggerukt, van ons tot wie ze door de band van taal en hart behoorden.’ Een gevoel van zware teleurstelling na de verloren slag beheerst Skjolds gedachten.
Tja, ik ben nu een geslagen man, teleurgesteld in mijn hooggespannen verwachtingen. Ik heb geen gelegenheid gehad om me te onderscheiden. Mij rest alleen de troost dat ik mijn plicht tegenover het vaderland heb vervuld, voor zover dat in mijn vermogen lag en verder: het geloof in toekomstig eerherstel van Denemarken. Ik hoop op hereniging met een ieder die Deens is en Deens wil blijven. Daar wacht ik op met de woorden van mijn vader in gedachten: Alles voor het vaderland!
Het is een schrale troost dat zijn dromen met de bevordering tot tweede luitenant wegens zijn verdiensten voorzichtig beginnen uit te komen.
Het dagboek wordt na de oorlog gesloten.
Na de oorlog blijft Skjold bij een bataljon op het eiland Fyn. Hij merkt tot zijn frustratie dat de maatschappij hem niet als held inhaalt, maar hij wil toch dienaar des vaderlands blijven en wachten tot het geliefde vaderland, Lille Danmark (het kleine Denemarken), ooit een beroep om hem zal doen om de verloren gebieden te heroveren waarmee de tijd van vergelding aanbreekt.
Maar dan komt er een lichtpunt in die donkere teleurstelling: hij ontmoet Luci, het nichtje van zijn hospita, een elfje van zestien, heel naïef en verlegen. Luci is wat wereldvreemd en heeft haar romantische ideeën over heldenmoed uit boeken. Ze is verliefd op haar idealen, de grote helden uit het verleden, ‘van Karl uit Rise en Svend Trøst tot de mannen die heldhaftig ons vaderland hebben verdedigd op de schansen bij Dybbøl,’ verklaart ze vurig.
'Denemarken heeft u nodig,' vervolgt ze, 'Kijk om u heen, is het geen prachtig land dat er nog over is om te verdedigen? Als ik een man zou zijn, zoals u, zou ik een burgerbaan nemen en ondertussen rustig afwachten tot de tijd zou komen dat Denemarken me weer zou roepen. Ooo - u hebt er geen idee van hoeveel verdriet het me deed, dat wij vrouwen werkeloos thuis moesten zitten terwijl jullie daarginds vochten. Als mijn broertjes en zusjes aan het spelen waren, zat ik stilletjes te dromen over grootse daden. Ik wilde net als de moedige Rigmor zijn die ten strijde trok als de schildknaap van haar vader, of als de edele maagd Inge, of de vindingrijke Kristine Gespschoen over wie ik in de romans van Ingemann heb gelezen.'
Dat is een vrouw naar Skjolds hart en hij kust haar onverhoeds. Uiteraard schrikt ze daar hevig van terug en gaat ze ervan door ‘U bent helemaal geen edele ridder!’ Maar dan probeert de ritmeester een kus van Luci te stelen en als Skjold dan tussenbeide komt, verandert ze van gedachten. De zaak tussen Skjold en de ritmeester wordt gesust en van een duel komt het niet. Wel wordt er getrouwd: want ‘de moed waarmee u mij, arme stakker, verdedigde, heeft me getoond dat u een edele, ridderlijke man bent.’
Skjold verlaat het garnizoen en via via krijgt hij een klein baantje bij de douane.
Behalve hun liefde bezitten Skjold en Luci niet veel, maar ze rooien het allemaal net. Het stel wordt al snel verrijkt met de geboorte van een zoon, een mager scharminkel dat totaal niet aan Skjolds verwachtingen voldoet. De toon is gezet: vader en zoon staan lijnrecht tegenover elkaar. Het kind wordt Olaf Rye genoemd naar een oorlogsheld die op het veld van eer is gesneuveld. Een beladen naam. In de opvoeding van Olaf staat de training tot een dapper soldaat voorop – onderwijs en geleerdheid staan dat maar in de weg, volgens Skjold.
Daarna komt er elk jaar een van gezondheid blakend kind bij. Maar de afgesloofde Luci die ervoor moet zorgen dat al die monden gevoed worden, heeft een speciale band met Olaf, het zwakke kind. Hij verafgoodt zijn lieve moedertje, ‘Lille M’or’. Hij lijdt echter danig onder het drillen door zijn vader en de pesterijen van zijn broertjes en zusjes.
Als Olaf 10 wordt, kom juffrouw Nikolaisen, een vroegere dienstbode die als oude vrijster het huishouden doet bij haar broer, met het voorstel dat Olaf bij hen in huis komt wonen. Dat zou weer een mond schelen in het huishouden van Skjold en Luci en ook zou hij dan de kans krijgen om goed onderwijs te volgen. ‘Kennis is macht, zegt mijn broer altijd, en bij ons in de stad hebben we een school die van Olaf Rye een geleerde man kan maken, als het in de hand van onze lieve Heer ligt,’ aldus juffrouw Nikolaisen. Skjold vindt het uiteraard een onzalig idee maar geeft uiteindelijk toe om Luci te plezieren. Olaf hangt zo sterk aan zijn moeder, dat hij niet wil vertrekken maar om haar gelukkig te maken gaat hij toch akkoord.
Hiermee breekt een grandioze tijd voor Olaf aan, eindelijk is hij als intelligente boekenwurm op zijn plek en kan hij helemaal toegeven aan zijn leergierigheid. In het geheim organiseert Olaf politieke bijeenkomsten waarbij ze het over vrede hebben. Daarnaast is hij begonnen aan een boek waarin hij de geschiedenis herschrijft in de vorm van een geschiedenis zonder oorlogen. De jeugd is niet te enthousiasmeren voor oorlog, constateert de schooldirecteur mismoedig: ‘De vredeskwestie die nu overal ter wereld de kop begint op te steken, is een utopie.’ Hij verbiedt dat Olaf verder dergelijke pacifistische bijeenkomsten belegt en de enige boeken die hij nog mag lezen zijn de bijbel en een aantal geselecteerde geschiedenisboeken.
Op een goede dag ontmoet Olaf een buurmeisje, Rigmor. Het laat zich raden: hij wordt verliefd. Maar hij is slechts een speeltje voor haar. Hij moet haar huiswerk maken, ze spant hem voor haar karretje, hij is haar ‘lieve, trouwe, willoze slaaf.’
Helaas moet Olaf in de kerstvakantie naar zijn ouderlijk huis. Daar heeft hij een felle discussie met zijn vader over vrede en eer. Olaf ziet eer in een ‘oorlog tegen de wapens’, voor Skjold is zo’n opvatting van eer dan niet anders dan lafheid. ‘De hele beschaafde wereld zucht onder de last van oorlog – de leuze van de nieuwe tijd moet vrede zijn. (…) Als de idee van vrede heeft gewonnen, als de menselijkheid de oorlogsbarbarij van de troon heeft gestoten en de laatste vesting heeft geslecht…(…)’ argumenteert Olaf. De meningsverschillen blijken onoverbrugbaar en Skjold laat zijn vaderlijke dominantie gelden. Als ‘straf’ mag Olaf niet terug naar school en de familie Nikolaisen.Tot hij achttien is moet hij de boeken laten voor wat ze zijn en is hij gedwongen een baantje bij een kruidenier aan te nemen waar hij de rotklusjes moet opknappen. Daarbij vat hij op kou wat bij zijn door tuberculose verzwakte gestel ontaardt in een longontsteking.
Tijdens zijn ziekbed is het huis op een gegeven moment in rep en roer. Alles moet piekfijn in orde zijn omdat de burgemeester langskomt om Skjold te onderscheiden: Skjold wordt officieel ‘Ridder in de orde van de Deense vlag’ (dannebrogordenen) voor zijn politieke activiteiten om een civiele verdediging op te bouwen. De burgemeester zal vergezeld worden door zijn pleegdochter – tot ieders grote verrassing is dat Rigmor. Olaf leeft wat op bij de gedachte aan een ontmoeting met Rigmor, krijgt zelfs een rode blos op zijn bleke uitgeteerde wangen. Maar de dag eindigt in een complete anticlimax voor Olaf. Rigmor gedraagt zich nuffig en hooghartig. Olafs levensmoed lijkt geknakt en hij sterft.
Bij broer en zus Nikolaisen is het verdriet groot. Ze zijn ontroostbaar. Maar dan vindt de broer de manuscripten waar Olaf aan begonnen was en ontdekt daarin de dichtregels van J.P. Jacobson. De lieve oudjes nemen de taak op zich om te zorgen dat dit boek uitgegeven wordt en Olafs gedachtegoed voortleeft.