Thomasine Gyllembourg, ‘Een alledaags verhaal’ (samenvatting)

(Achtergrondinformatie bij deze tekst staat hier op de website)

De hoofdpersonage, een jonge Deen die de lezer nergens bij naam zal leren kennen, bericht als ik-verteller over een dienstreis naar het buitenland. Op de terugreis doet hij Mecklenburg in Duitsland aan om persoonlijke zaken af te handelen. De stijve leefstijl van de plaatselijke bevolking treft hem onaangenaam. (Is dit een verkapte uithaal naar de uit een Mecklenburgs geslacht stammende politicus Von Bernstorff die door het beperken van de persvrijheid medeverantwoordelijk was voor de verbanning van P.A. Heiberg?) Het is niet nader aangegeven in welk jaar dit zich afspeelt, maar uit de beschrijving van de jongeman is op te maken dat het in de zwierige, door Franse losheid en revolutionair elan getekende laatste decade van de 18e eeuw geweest moet zijn, de tijd van de jonge jaren van Thomasine Gyllembourg zelf.

'Dat stijve gedoe en die strikte etiquette, dat gemis aan iedere vorm van lichtvoetigheid in omgang en conversatie kun je je nauwelijks voorstellen in ons heerlijke Kopenhagen, waar geen spoortje meer te vinden is van de aristocratische trots en stijfheid die het noorden van Duitsland kenmerken...'

Vrolijkheid is er ver te zoeken, zelfs een bal is een weinig vermakelijk gebeuren. Het bericht dat het Mecklenburgse gezelschap uitgebreid gaat worden met een jonge Deense dame op doorreis naar Denemarken, klinkt onze jongeman dan ook als muziek in de oren.

'Haar welvoeglijke losse omgang, de openheid waarmee ze me tegemoettrad, de jeugdige vrolijkheid waarmee ze met me danste, monterden mijn hele wezen zo op dat het me toescheen dat Jette H. me door een goede fee ter vertroosting was gezonden. En misschien was het ook niet haar minste verdienste dat ze buitengewoon mooi was en daardoor als een zon temidden van de andere dames straalde, want schoonheid is toch wel een behoorlijke zeldzaamheid in het noorden van Duitsland.

De lezer voelt het al aan: de verteller wordt in deze situatie smoorverliefd op de schone landgenote en binnen de kortste keren vraagt hij haar impulsief ten huwelijk:

'Ik weet niet meer hoe het ene woord het andere opriep maar we kwamen als een verloofd paar thuis.'

Tot zijn vreugde ontdekt hij al snel dat Jette niet alleen mooi maar ook getalenteerd is: ze kan pianospelen, zingen en handwerken. Wat wil je nog meer als verliefde jongeman.
Jette vertelt op een gegeven moment over haar halfzusje Maja, de dochter uit het eerste huwelijk van haar vader, die sinds haar tiende bij een oom in Zweden in huis is opgegroeid (en opgevoed). Deze oom is kortgeleden gestorven en de verloving tussen Maja en de zoon van deze oom is verbroken omdat deze jongeman een nieuwe liefde heeft gevonden. Arme Maja. Maar Jette weet weinig goeds over Maja te vertellen:

'Ach,' zei ze, 'het is vast een goed kind, maar ze is zoals ik al zei zo stijfjes en zo afstandelijk en uit de hoogte dat het niet prettig is om met haar om te gaan.'... 'Is ze mooi?' 'Nee, helemaal niet. En ze heeft ook nergens een noemenswaardig talent voor. Het arrangeren van de maaltijden kan ze het beste, zegt mama, want daar prees oom haar altijd voor. En dat ze zorgde dat zijn huis zo mooi en gezellig was.'

En nu komt Maja bij Jettes familie in huis. Een weinig aanlokkelijk vooruitzicht dus.

Jette reist af naar Kopenhagen en de twee houden zoals te doen gebruikelijk het contact levend door te corresponderen. Daardoor slaan bij de man wel wat twijfels toe want de minpuntjes van Jette liegen er in die brieven niet om: slordig handschrift, spel- en stijlfouten en vooral: haar brieven zijn zo leeg, zo nietszeggend…
Dan komt vriend Anton langs, met een brief voor Maja en het verzoek een goed woordje voor hem te doen bij Maja. Deze Anton schildert juist een heel liefdevol beeld van Maja. Dit alles stemt de verteller tot nadenken over zijn gevoelens, over liefde, over de gelukzaligheid die liefde schenkt en of het huwelijk ook gelukkig kan zijn zonder hartstocht.


Terug in Kopenhagen stuit hem al snel tegen de borst dat Jette altijd te vinden is temidden van een naaikransje van kwebbelende vriendinnen. Iets anders heeft dat ijdele gansje niet aan haar hoofd. Het huishouden is rommelig en de maaltijden missen ieder cachet:

'Altijd dezelfde chaos en onrust, dat voortdurende naaien van kleding, kraagjes en kapjes enzovoorts alsof er niets anders in de wereld bestaat dan opsmuk en mode.'

Ook de vader des huizes is die wanorde beu en het wachten is op Maja om de scepter over het huishouden te gaan zwaaien. De vader legt de schuld van de oppervlakkigheid van Jette bij de gebrekkige opvoeding door de moeder, het zijn in feite de mannen in het gezin die voor goede scholing en algemene ontwikkeling horen te zorgen en hij verontschuldigt zich dan ook voor het feit dat hij daarin tekort geschoten is.
De verteller beseft steeds duidelijker dat Jette zijn type niet is, maar zijn plichtsbesef noopt hem om de trouwbelofte na te komen. Wel grijpt hij alle kansen aan om het huwelijk voor zich uit te schuiven.

En dan komt het voorjaar en met de maand mei ook Maja: een klein, verfijnd vrouwtje, heel tenger en lichtgebouwd, met een jeugdig en opgewekt uiterlijk – ze doet haar naam eer aan, was het tenslotte niet de godin Maja naar wie de maand mei is genoemd? Ze is het toonbeeld van verstandige en ernstige bescheidenheid. En onze verteller verliest zich in haar hemelsblauwe ogen, die als het ware een glimp van een hogere wereld weerspiegelden – voorwaar een zuiver romantische visie waarbij de materie een weerspiegeling is van de hogere idee. Er zijn geen lovende woorden gespaard om haar te beschrijven: edel, verfijnd, sierlijk, elegant, beschaafd en ook nog een betoverend sonore stem naast weliswaar niet technisch volmaakt maar o zo gevoelvol pianospel: ‘marier sa voix au son de la lyre’. Begrijpelijk dat ze het huishouden met verstand, harmonie en smaak gaat bestieren.
En onze jongeman verzucht: ‘Ik wist hiervoor niet hoe het voelde om met hart en ziel en oprecht van iemand te houden.’
Ook Maja heeft haar ideeën over liefde en huwelijk – een huwelijk moet alleen worden aangegaan bij ware wederzijdse liefde en een versmelting van twee zielen die wel en wee delen en elkaar het beste gunnen.

De verteller kan er niet onderuit om de liefdesbrief van Anton te overhandigen. Tot zijn verwarring wijst Maja Antons avances (overigens uiterst respectvol) af omdat hij haar wel heel dierbaar is als vriend maar haar hart aan een ander behoort (de verteller gaat er zonder meer van uit dat dit de ex-verloofde betreft). Klinkt in Maja’s reactie de toon en de inhoud van Gyllembourgs eigen lettre remarquable door?
Ondertussen nadert het huwelijk met Jette op rasse schreden. Het toeval schiet de verteller te hulp doordat zakelijke kwesties zijn aanwezigheid elders verlangen.

Na acht maanden, waarin hij afstand heeft kunnen nemen van alle emotionele commotie, keert hij naar Kopenhagen terug, waar hij alles thuis bij Jette onveranderd aantreft, alleen lijkt Maja door verdriet getekend. Uiteraard schrijft hij dat toe aan het gemis van haar ex-verloofde. Hij beseft dat zijn gevoelens voor Jette gestorven zijn.

Op zekere dag, en wel op zijn verjaardag, zit onze man bij Maja die op de pianoforte een gevoelige romance speelt. Ze heeft een armband om met een slotje waarop Amor is afgebeeld.

'O Maja,' zei ik, 'aanbiddelijkste van alle vrouwen! Schenk me je armband als verjaardagscadeau. Dan zal ik die tijdens mijn leven en na mijn dood bij me dragen...' 'Nee, niet deze Amor. Er is een beter teken voor u als herinnering aan uw zuster Maja.' En ze maakte een met robijnen bezet kruisje uit haar oorhanger los. 'Dit kruis is een anker dat het hart niet moet lichten ... een symbool van hoop.'

Begrijpelijkerwijs vat hij dit als teken van haar liefde voor hem op.
Voordat hij de kans krijgt om de vader van het gezin over zijn gevoelens in vertrouwen te nemen, vertelt Jette hem van een droom waarin hij de verloving verbrak. Het wordt hem allemaal een beetje teveel en hij maakt zich schielijk uit de voeten.
De dag erop bezoekt de vader hem met het bericht dat Henning is gekomen, de ex-verloofde van Maja, vol berouw en excuses. Beatrice, de vrouw voor wie hij Maja had verlaten, was van streng-katholieke huize wat niet verenigbaar bleek met het Lutherse geloof van Henning. Uit verdriet over de onmogelijkheid van deze verbinding is Beatrice het klooster ingegaan, waarna Henning een jaar lang bij de kloostermuren op haar wachtte. De ogenschijnlijk zo trouweloze Henning heeft kennelijk toch een nobel karakter. Gyllembourg veroordeelt Henning nergens: hij is knap, heeft goede manieren en valt in de smaak bij de vrouwen. Ook Jette is zeer van hem gecharmeerd.
De vader denkt dat Maja en Henning wel weer bij elkaar zullen komen, hun band is zo goed dat ze elkaar zelfs tutoyeren. Henning maakt Maja inderdaad weer het hof, maar zij doet hem inzien dat hij eigenlijk nog steeds van Beatrice houdt en niet van haar.
Henning heeft zijn vader op diens sterfbed beloofd, Maja gelukkig te maken, maar dat hoeft natuurlijk niet per se door middel van een huwelijk.
Dan verschijnt Anton weer ten tonele. Hij is er fel tegen gekant dat ‘die engelachtige Maja’ met die trouweloze rokkenjager trouwt. De woordenwisseling tussen Anton en Henning loopt zo hoog op dat het tot een duel dreigt te komen, tenzij Maja een van beiden als echtgenoot zou kiezen. Verhitte gemoederen en spanning ten top. Op dat moment mengt onze verteller zich in het geschil: Maja mag nooit onder dwang haar hand aan iemand geven. En hij is er ook nog, ook zijn hart gaat naar haar uit. Dan valt de hele wereld om hen heen weg, ze ‘omhelzen elkaar en [hun] ziel en lippen versmolten in één, zalige kus.’ Het duel gaat niet meer door.

De volgende dag wil onze verteller naar Maja om het over de ontstane complexe situatie te hebben: hij verloofd met Jette, zij min of meer gelieerd aan Henning. Maar eenmaal daar krijgt hij te horen dat iedereen nog in diepe rust is na alle doorstane emoties van de vorige dag.
Weer thuis ervaart hij dat Henning en de vader langs zijn geweest om iets te bespreken. Vol onzekerheid over wat hem te wachten staat, vertrekt hij opnieuw naar Jettes huis. Daar klampt Henning hem aan en bekent dat hij en Jette samen verder willen. Hij heeft een brief mee waarin Jette de verloving verbreekt.

'Mijn verrassing en vreugde waren zo groot dat ik die brief bijna niet vast kon houden van het beven en moest gaan zitten.'

Na deze verrassende wending, waarvoor Gyllembourg als het ware een toverstaf uit haar mouw heeft getoverd, is de weg voor alle verliefde personages geëffend en kunnen door partnerruil harmonieuze koppels gevormd worden die qua karakter overeenstemmen.
Jette en Maja worden door hun vader de kamer binnengeleid met de mooie woorden:

'Hier zijn de rode en witte roos. Mogen ze in het vervolg geen reden meer zijn voor strijd tussen hun ridders.'

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *