Het pretentieloze lied van de zwaluw

Deense Gouden Eeuw

Deze keer een flinke stap terug in de tijd. Want wat was eigenlijk het literaire veld waartegen de moderne gennembrud zich afzette?


Kort gezegd was dat de literatuur binnen de stroming van de Romantiek (ruwweg van 1800-1850). Dit was een beweging in Europa op het gebied van beeldende kunst, literatuur, filosofie en wetenschap die als reactie op het rationalisme van de Verlichting en de industrialisatie de nadruk legde op het gevoel en de subjectieve ervaring. Verheerlijking van de natuur en het verleden (vooral de middeleeuwen) was een kenmerkend element.
De Romantiek is in zijn zuivere vorm gebaseerd op het idealisme, de opvatting dat de eigenlijke, ware werkelijkheid een metafysische dimensie van ideeën is. Deze visie gaat terug op de ideeënleer van Plato die postuleerde dat de verschijningsvormen in de concrete wereld, de fenomenen, een soort schaduwwerkelijkheid zijn van een hogere wereld van ideeën die de mens alleen door middel van speciale geestelijke vermogens kan ervaren. Wel heeft de mens een soort vage, onbewuste, niet nader te benoemen herinnering aan die ideale wereld. Deze veronderstelling roept het beeld van twee werelden op, vaak in de vorm van contrasterende paren zoals hemels – aards, geestelijk – lichamelijk / materieel en goed – kwaad. En dan is de opgave waarvoor de kunstenaar zich binnen de Romantiek gesteld zag: hoe gaan die samen? In feite zijn er maar twee keuzes: het streven naar harmonie van beide polen of de overtuiging dat er geen samengaan mogelijk is en er een kloof bestaat.
Dit internationale ideeëngoed, met name de Duitse variant, werd in 1802 door de filosoof Henrik Steffens in Denemarken geïntroduceerd en vond al snel veel navolgers. Deze stroming bracht zo’n vruchtbaar oeuvre en zoveel klinkende namen op het gebied van kunst en cultuur voort die tot buiten de Deense grenzen bekend werden, dat een kleine 100 jaar later de aanduiding ‘Deense Gouden Eeuw’ voor deze periode van 1800-1850 werd gebruikt, een term die als zodanig de literatuurgeschiedenis is ingegaan.

Binnen de Romantiek ontwikkelden zich gaandeweg diverse varianten. De zogenaamde Universalromantik (universele Romantiek), waarbij de mens een verband ervaart tussen zichzelf, de geschiedenis en de omgevende natuur, vertolkte het romantische ideeëngoed in zijn zuiverste vorm. Deze stroming vond met name in Duitsland veel weerklank. Het vergankelijke krijgt hierbij een speciale betekenis door het te zien in het licht van een hoger, verbindend idee en nadert hiermee het goddelijke.

Het burgerlijk volkslied van Denemarken, geschreven door Adam Oehlenschläger


In Denemarken wonnen geleidelijk vooral de wat meer naar binnen gekeerde vormen terrein.
De eerste jaren van de 19e eeuw verliepen desastreus voor Denemarken: het bombardement van Kopenhagen door de Engelsen, economisch bankroet in 1813 en na 1814 inkrimping van het koninkrijk door het gedwongen afstaan van Noorwegen aan Zweden. Er ontstond behoefte om het grootse verleden van de natie in de herinnering terug te roepen, het gouden verleden werd verheerlijkt toen alles nog in harmonie was. De kunstenaar zag zich binnen deze patriottisch getinte Romantiek tot taak gesteld om die (geïdealiseerde) tijd te schilderen, wat onder anderen de dichter A.G. Oehlenschläger (1779–1850) oppakte met de tekst voor een nieuw volkslied: Der er et yndigt land ( Er is een lieflijk land) (1819), een idyllische ode aan het Deense land, de geschiedenis en het volk. Ook B.S Ingemann (1789–1862) maakte veel los met zijn historische romans en liederen. Een andere belangrijke exponent was N.F.S. Grundtvig (1783–1872) die het volk wilde verheffen door hervormingen op het gebied van onderwijs en kerk (van staatskerk met plechtige psalmen over zonde en boete naar een volkskerk met intieme liederen over een idyllisch wereldje van geloof, hoop en liefde). Ook H.C Andersen (1805–1875), de vader van het moderne sprookje, was een adept van de Romantiek.

Met de toenemende sterkere economische positie van de burgerij vanaf circa 1820 groeide de behoefte aan literatuur voor deze bevolkingslaag met voor hen herkenbare thematiek – er kwam een typische burgercultuur, waarbij men van burgerlijke Romantiek zou kunnen spreken. Binnen deze stroming beschreven de auteurs weliswaar de realiteit van alledag die in principe niet harmonieus is, maar ze hielden vast aan het romantische streven naar harmonie. De kunstenaar diende zijn werk als het ware boven de realiteit uit te tillen om ‘de idee’ weer te geven. Zo diende de beschrijving van een uiterlijk iets over het karakter te zeggen. Sociale ellende en andere rouwrandjes van het bestaan werden in het kader van deze ‘poëtische waarheid’ gekleurd weergegeven: armoede zou bijvoorbeeld ontroerend zijn en de arme mens onderscheidde zich door zijn oprechtheid, werkzaamheid en doorzettingsvermogen. Als je deze lijn verder doortrekt, en de werkelijkheid niet alleen mooier maar ook sentimenteler gaat voorstellen dan ze is, kom je terecht bij de romantische stroming van de Biedermeier (circa 1825-1850), waarbij de focus lag op het gezin als gelukkige hoeksteen van de samenleving: de tuintjes zijn keurig aangeharkt en het bourgeois leven speelt zich in alle knusheid vooral binnenshuis af met de pater familias die aan tafel zijn krantje leest terwijl de vrouwen van het gezin zich over hun handwerkje buigen. De boze buitenwereld wordt bewust buiten gehouden. Het is geen literatuur die prikkelt of een onaangenaam gevoel geeft – zo diametraal anders dan de open debatcultuur van de moderne gennembrud.

Bakkehus

Het Bakkehus

Zoals te doen gebruikelijk in die tijd ontmoetten schrijvers, kunstenaars, wetenschappers en andere gelijkgestemde zielen elkaar in het openbaar in salons. In salons werden de geesten van deze culturele elite geslepen door diepgaande gesprekken over kunst, wetenschap en filosofie. Vaak waren vrouwen met een brede algemene ontwikkeling (die verder in feite geen openbare functies mochten bekleden) de drijvende kracht achter dergelijke salons. In de Deense Gouden Eeuw speelde de literaire salon die in Kopenhagen door het echtpaar Knud en Kamma Rahbek werd geleid, een centrale rol: het Bakkehus (van circa 1800-1830). Knud Rahbek was als schrijver, literatuurhistoricus, uitgever en wetenschapper een prominent figuur in literaire kringen, terwijl zijn vrouw met groot gevoel voor talen en literatuur intellectueel niet voor hem onderdeed. Gezamenlijk wijdden zij hun leven aan kunst en literatuur en boden ze steun aan jonge schrijvers. Het Bakkehus fungeerde niet alleen als trefpunt maar ook als gastverblijf voor meerdere kunstenaars tegelijk.

De dichter Adam Oehlenschläger met rechts het echtpaar Knud en Kamma Rahbek en links Christiane Heger, de zus van Kamma en latere echtgenote van Oehlenschläger. Tekening van Carl Thomsen (1847-1912) (foto publiek domein).

Thomasine Gyllembourg

Onder de Kopenhaagse intelligentsia die het Bakkehus frequenteerde, was eerst om persoonlijke redenen, later ook in de hoedanigheid van auteur, opvallend genoeg voor die tijd ook een vrouw, Thomasine Gyllembourg – Buntzen (1773-1856).
Gyllembourg kwam, met een scheepsassuradeur als vader, uit een burgerfamilie. Ze had het geluk een weliswaar zakelijke maar ook verlichte vader te hebben die veel waarde hechtte aan onderwijs in kunst en wetenschap voor zijn dochter. Zo kreeg ze Franse les van de schrijver en taalkundige Peter Andreas Heiberg (1758-1841) die in die periode flink aan de weg timmerde met satirische maatschappijkritische geschriften. Ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil en de onverenigbaarheid van karakters trouwde ze al op zeventienjarige leeftijd met hem.

De afbeelding van Thomasine Gyllembourg op een bankbiljet, waarbij het portret dat Jens Juel ca 1790 van haar schilderde, als voorbeeld diende.

De jeugd en huwelijksjaren van Gyllembourg (toen Thomasine Heiberg) stonden in het teken van de Verlichting en de revolutionaire geest van vrijheid en gelijkheid die diverse Franse gezantschappen naar Kopenhagen brachten. Het was een tijdgeest met een bepaalde losheid in de omgang, een levenslichtheid, die Gyllembourg regelmatig in haar oeuvre te berde brengt. ‘… zelf de exponent van de lossere zeden rond de eeuwwisseling die zij …. vergelijkt met de Biedermeierstijfheid van een halve eeuw later’.1 Het was een zinderend leven waarbij de deuren van echtpaar Heiberg wijd open stonden voor andere schrijvers en politieke medestanders. Een van de trouwe bezoekers was vanaf 1792 de Zweedse baron Carl Frederik Gyllembourg – Ehrensvärd (1767-1815), die zelf uitgewezen was op grond van mogelijke medeplichtigheid aan een moordaanslag op de Zweedse koning. Deze baron werd niet alleen een geziene huisvriend maar ook Gyllembourgs grote liefde. De romance ontwikkelde zich al tijdens het huwelijk met Heiberg en was daarmee voer voor schandaal en de nodige achterklap.

De Deense film En kongelig affære (A royal affair) (2012) over het koningschap van Christian VII, de rol van Struensee en diens affaire met de koningin. Verfilming door Nikolaj Arcel naar de roman Prinsesse af blodet door Bodil Steensen-Leth (2000).

Na 1770 waren onder het verlichte bewind van Johann Friedrich Struensee, die als lijfarts en latere vertrouweling en raadgever van de ontoerekeningsvatbare koning Christian VII de feitelijke macht naar zich toe had getrokken, diverse hervormingen en vrijheden ten goede van de bevolking doorgevoerd. Ook werd de censuur onder Struensees bewind opgeheven. In die periode had Heiberg redelijk vrij spel met zijn satirische schotschriften maar zijn situatie werd een stuk hachelijker na het terugdraaien van de persvrijheid door de conservatieve staatsman A.P. graaf von Bernstorff (1735-1797), een telg uit een adellijk Mecklenburgs geslacht, die samen met andere vroede vaderen als regent voor de minderjarige zoon van Christian VII het bewind voerde. Uiteindelijk gaf een pamflet dat de opheffing van de censuur hekelde, Heiberg de nekslag en werd hij in 1799 veroordeeld tot levenslange verbanning. Frappant is trouwens wel dat Knud Rahbek, de uitgever van Heiberg, kennelijk buiten schot bleef.
Toen de kans verkeken leek dat Heiberg na zijn verbanning ooit nog uit Parijs naar Denemarken zou kunnen terugkeren, verzocht zijn echtgenote hem per brief om scheiding om de weg vrij te maken voor een huwelijk met baron Gyllembourg.

Lettre remarquable

Deze brief, een lijvig epistel dat als ‘lettre remarquable’ (11 september 1801) bekend is geworden, is een knap staaltje openhartige en respectvolle overredingskunst. Echte liefde staat volgens Gyllembourg boven alle wetten en ze acht het legitiem tegen vigerende conventies in te gaan om dergelijke ware liefde een kans te geven. Ze doet in deze brief een dringend beroep op Heibergs nobele karakter:

'... je gepassioneerde liefde voor vrijheid en waarheid, je hekel aan vooroordelen, je trotse gevoel van eigenwaarde, je verachting van het oordeel van de blinde massa, je edelmoedigheid, de goedheid van je hart en tenslotte je vriendschappelijke gevoelens jegens mij' [en benadrukt dat] 'je al sinds tijden mijn man niet echt was, maar juist veel meer dan dat: mijn vriend! Daarom, edelmoedige H., mijn vriend, wend ik me tot jou en vertrouw ik je mijn gevoelens toe als ik je zonder omwegen zeg: Ik respecteer je, ik bewonder je in veel opzichten, mijn diepste gevoelens van vriendschap gelden jou voor eeuwig en altijd, maar mijn hart behoort een ander.' ... 'Ruil met me. Geef me mijn vrijheid terug en ontvang daarvoor in de plaats als onbetwiste beloning de eeuwige en onbegrensde hoogachting en dank van Gyllembourg en mij, de bewondering van de hele wereld, de dank van mijn vrienden, de zegen van mijn vader ... '
De correspondentie tussen P.A. Heiberg en Th. Gyllembourg, met daarin de ‘Lettre remarquable’ van 11 september 1801, verzameld en bezorgd door Johanne Luise Heiberg (1882)

Verder herinnert ze Heiberg eraan dat hij een paar dagen voor de geboorte van hun zoon in het bijzijn van anderen had toegegeven dat hij nooit verliefd op haar was geweest. En zelf had ze uiteindelijk ook ingezien dat ze geen liefde voelde. Maar dat innige vriendschap hen beiden bond, stond buiten kijf. En vriendschap was volgens de romantische levenshouding het hoogste goed tussen twee mensen, de belangrijkste vorm van loyaliteit – vrienden kies je immers op grond van hun karakter.
In eerste instantie reageerde Heiberg uiterst geëmotioneerd en liefdevol op het scheidingsverzoek, terwijl over het algemeen een beeld wordt geschetst van een kille man die zijn ex na de scheiding verbolgen elk contact ontzegde met Johan Ludvig, de zoon uit het huwelijk. In die tijd was het sowieso bij wet geregeld dat bij een scheiding de eventuele kinderen naar de man gingen, een situatie die met de verbanning van Heiberg wel gecompliceerd was. En Gyllembourg gaf in haar scheidingsverzoek zelf al aan dat ze haar zoon met het oog op de studie en opvoeding waarschijnlijk elders zou moeten onderbrengen, met als meest waarschijnlijke optie bij haar vader en zus. Maar dit was een misrekening: Johan Ludvig werd als het ware per kerende post teruggestuurd. Vervolgens vond ze een onderkomen voor haar oogappel, de ‘Vidunderlighed’, het wonder, het verrukkelijke kind, bij het echtpaar Rahbek in hun pas opengestelde Bakkehus. Het zal dit kinderloze echtpaar rauw op de maag gevallen zijn om met een vreselijk verwend, eigenwijs moederskindje opgezadeld te worden. De bronnen spreken elkaar tegen, maar waarschijnlijk had Gyllembourg al snel weer contact met haar zoon.
Al met al was de weg na inwilliging van het scheidingsverzoek voor Thomasine en haar Carl Gyllembourg geëffend en traden zij al op 17 december 1801 in het huwelijk.
Gyllembourg en Heiberg zetten na een verzoening hun correspondentie tot aan de dood van Heiberg in 1841 voort. Deze brieven, ego-documenten met een onschatbare biografische informatie, zijn – voorzover Johan Ludvig die niet kort voor zijn dood vernietigd had – door diens echtgenote Johanne Luise verzameld en van uitgebreid commentaar voorzien (1882).

Een alledaags verhaal

Thomasine Gyllembourg (met lectuur) in huis bij zoon en schoondochter, met aan de muur het bekende portret van haar door Jens Juel. (foto publiek domein)

Na het huwelijk van haar aanbeden zoon met de actrice en latere schrijfster Johanne Luise Pätges (1831) trok de inmiddels weduwe geworden Thomasine (‘Sine’ voor intimi) bij hen in en zou daar tot haar dood in 1856 blijven. Een huishouden met twee krachtige vrouwen aan het roer die beiden naar de onverdeelde gunsten van Johan Ludvig dongen, was kennelijk niet altijd zo’n pais en vree als sommige afbeeldingen willen suggereren. In ieder geval doet het artikel van Johanne Luise Heiberg onder het pseudoniem ‘Oculus’ uit 1858 Tag ikke i huset hos dine børn (Trek niet bij je kinderen in) een boekje open over de consequenties als een pasgetrouwd stel onder een dak leeft met schoonmama en schildert ze een sfeer vol onderhuidse spanningen.

Editie van Flyvende Post met een ingezonden brief van Thomasine Gyllembourg

Kennelijk wist Johan Ludvig, die furore maakte als veelzijdig schrijver, dichter, literatuurcriticus en later directeur van de Koninklijke Opera werd (overigens steeds nadrukkelijker met een kritische instelling ten opzichte van contemporaine schrijvers die hij voor het merendeel te zwaar op de hand vond), de literaire kwaliteiten van zijn moeder op waarde te schatten want toen hij voor de eerste uitgave van zijn literaire tijdschrift Flyvende Post (1826) nog kopij nodig had, deed hij daarvoor een beroep op zijn inmiddels al 53-jarige moeder.
Haar eerste bijdrage was een (anonieme) fictieve lezersbrief van een luitenant over diens liefde voor een Kopenhaags burgermeisje. Dit sloeg aan en er volgden meer brieven over dit onderwerp. Daarbij liet Heiberg zich niet onbetuigd wat de suggestie kon wekken dat hij het was die achter de anonieme auteur school. Hoe dan ook, Heiberg wist dankzij zijn rijke netwerk de carrière van zijn moeder een belangrijk zetje in de goede richting te geven door haar werk bij de gerenommeerde uitgeverij C.A. Reitzel te laten uitgeven. De bovengenoemde lezersbrieven werden gebundeld tot de briefroman Familien Polonius (1827). Daarna verscheen, eveneens anoniem en in feuilletonvorm, En hverdagshistorie (Een alledaags verhaal) in Flyvende Post.

En hverdagshistorie (Een alledaags verhaal), 1828

Een alledaags verhaal (1828) schildert de verwikkelingen rond de liefde tussen de plichtsgetrouwe mannelijke ik-figuur van de vertelling, het leeghoofdje Jette, de bon vivant Henning en de op alle fronten voortreffelijke Maja. Een plot vol verdriet en onzekerheden (een soort Brug der Zuchten, in de woorden van S. Kierkegaard)2 voert uiteindelijk tot een happy end voor alle partijen. Ondanks het feit dat de tekst al zo’n 200 jaar oud is en Gyllembourg graag lange volzinnen gebruikt, is de novelle nog steeds verrassend leesbaar en ‘fris’. Voor ons moderne lezers is het misschien een genoeglijk verhaal dat vlot wegleest en nergens schuurt, maar je bekijkt het toch met heel andere ogen als je je realiseert dat Gyllembourg vanuit het romantische ideeëngoed heel bewust probeerde situaties en karakters in het burgerbestaan met elkaar in harmonie te brengen. Een samenvatting van de hele novelle staat hier.

Gyllembourg heeft daarna zo’n 25 novelles/romans, 4 toneelstukken en diverse kortere journalistieke geschriften geschreven onder het pseudoniem forfatteren til En hverdagshistorie (de schrijver van een alledaags verhaal), waarbij haar ware identiteit een slecht bewaard geheim in literaire kring was, of zoals Søren Kierkegaard het formuleerde in zijn opdracht in En literair Anmeldelse, (Een literaire recensie) (1846), de overigens zeer lovende recensie van To Tidsaldre (Twee tijdperken): ‘Aan de anonieme – en toch zo bekende, de schrijver van Een alledaags verhaal‘.
Gyllembourgs rijke oeuvre gaat vooral over het dagelijks leven van jonge vrouwen uit de burgerklasse, over liefde, huwelijk, scheiding en moederschap, dit tegen een achtergrond van verwikkelingen die dankzij een flinke portie dichterlijke vrijheid op wonderbaarlijke wijze tot een oplossing komen. Mogelijk is het niet alleen op haar tumultueuze jonge jaren terug te voeren maar ook op een zekere mildheid die soms met de jaren komt, dat je nergens een opgeheven vingertje proeft: ze heeft empathie met de edele ziel maar ook met hen die een misstap hebben begaan. Mannen die de huwelijksbelofte breken, worden toch heel sympathiek weergegeven en ongehuwde moeders zijn niet laakbaar maar personages met een enorme kracht en een edele, onberispelijke levenswijze, die vol berusting een bestaan voor zichzelf en kind opbouwen.

To Tidsaldre (Twee tijdperken) (1845) was het laatste werk van Gyllembourg waarin ze als achtergrond voor het liefdesverhaal tussen de dappere Claudine en de Fransman Charles Lusard de revolutionaire. verlichte geest aan het eind van de 18e eeuw afzet tegen de passieloze, futloze tijdgeest van 1840 waarin hun zoon Charles volwassen is. Parallellen tussen het leven van Gyllembourg en dat van Claudine liggen voor het oprapen: ook Claudine maakt zich hard voor een goede opvoeding van haar kind en voor het recht op een eigen leven vol beschaving, gezond verstand en goede smaak.

Misschien kun je stellen dat Gyllembourg door de eisen die ze aan het leven stelde, haar tijd ver vooruit was. In ieder geval heeft ze met haar werk wel min of meer de weg gebaand voor vrouwelijke schrijvers en schiep ze met haar schildering van het burgerlijk realistische familieverhaal het genre van ‘hverdagshistorier’, alledaags realistisch proza met een goed gedocumenteerd tijdsbeeld van het dagelijks leven in Kopenhagen in het begin van de 19e eeuw. Of zoals Gyllembourg het zelf in haar ‘Aan de lezer’ in To Tidsaldre met beeldende bescheidenheid zegt:

'Ik zie wel in dat er meer verheven onderwerpen zijn, maar het komt me voor dat die gemakkelijk de grenzen van de novelle zouden overschrijden; en in elk geval droom ik er niet van om als de adelaar naar die regionen te kunnen vliegen waar het blote oog hem niet meer kan volgen, terwijl de schrijver van Een alledaags verhaal bouwt als de zwaluw op de huizen van de mensen en daar zijn pretentieloze lied aanheft.'3

Voetnoten

  1. Aldus Annelies van Hees in voetnoot 9 bij haar vertaling van To Tidsaldre (Twee tijdperken’) (1845). De vertaling dateert uit 2009 en is samen met En literair Anmeldelse (Een literaire recensie) van Søren Kierkegaard, vertaald door Frits Florin, uitgegeven als deel 5 van de filosofische reeks Nederlandstalige Søren Kierkegaard Werken en van een nawoord en verklarende noten voorzien. Uitgeverij Damon, Budel. p. 307
  2. Gyllembourg, Kierkegaard, a.w., p.309
  3. Gyllembourg, Kierkegaard, a.w., p.13

4 gedachten over “Het pretentieloze lied van de zwaluw

  1. Gyllembourg heeft zeker de weg gebaand voor vrouwelijke schrijvers; afgelopen jaar gingen de grote literaire prijzen naar vrouwen! De Nobelprijs voor de literatuur ging naar Annie Ernaux, de Libris Literatuur Prijs [sic] naar Mariken Heitman, de Boekenbon Literatuurprijs naar Anjet Daantje en de Vlaamse literaire prijs genaamd de Boon naar Marieke Lucas Rijneveld. Meerdere kleine literaire prijzen zijn door vrouwen gewonnen. Ook viel het op dat de long- en shortlists bestonden uit zo’n 50% vrouw. Dat had Gyllembourg vast nooit gedacht!

  2. Je noemt hier een boeiende ontwikkeling. Ook op andere culturele fronten zie je vrouwen steeds meer uit de schaduw treden. Zo vormt Katy Hessels onlangs verschenen ‘The story of art without men’ een wezenlijke aanvulling op Jansons standaardwerk over de kunstgeschiedenis waarin vrouwelijke kunstenaars stelselmatig ontbreken. En ook in de muziekwereld worden (vergeten) vrouwen in het zonnetje gezet: de sopraan Bauwien van der Meer bracht deze maand een CD uit met muziek van uitsluitend vrouwelijke componisten. Er lijkt wel sprake van een soort inhaalslag!

  3. Pingback: Een frisse en energieke wind door het ingesnoerde vrouwenbestaan | vertaalschetsen.nl

  4. Pingback: De nacht waarin alles anders werd | vertaalschetsen.nl

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *