Een frisse en energieke wind door het ingesnoerde vrouwenbestaan

In veel gevallen is in de door vrouwen geschreven literatuur aan het eind van de negentiende eeuw toch wel sprake van een herhaling van zetten: vrouwen in de (gegoede) burgerij zitten klem in patriarchale conventies, voelen zich beperkt in hun opleidingsmogelijkheden en carrièrekansen buitenshuis en zien vanuit deze spagaat geen andere keus dan hun hoop op een zelfstandig, autonoom bestaan op te geven en zich neer te leggen bij een vaak liefdeloos huwelijk of als dat niet haalbaar blijkt, bij een toekomst als onbemiddelde oude vrijster die aan de genade van familieleden is overgeleverd. Voor wie niet wilde resigneren, restte – althans in de literatuur – in veel gevallen de weinig vreugdevolle uitweg van een vlucht in hysterie, depressie of zelfmoord.

Erna Juel-Hansen – Drachmann

Maar de schrijfster Erna Juel-Hansen (1845-1922) ontsteeg dit tranendal al vroeg in het proces van de vrouwenemancipatie: opgevoed door een liberale vader die haar aan alle kanten steunde in haar loopbaan en gezegend met een energieke kwajongensaard beschikte zij over een mentale en fysieke basis om de mouwen op te stropen en te werken voor de kost, hoe zwaar het soms ook was tegen de publieke opinie op te boksen en de touwtjes financieel aan elkaar te knopen.
Een portret van een pionier vol oerkracht: bevlogen voorvechtster van pedagogiek, damesgymnastiek en de vrouwenzaak.

Schrijversbloed

Erna Juel-Hansen, geboren Drachmann, verder aangeduid als EJH, groeide op in een liberaal artsengezin in Kopenhagen. Ze was de lievelingszus van de een jaar jongere Holger Drachmann die later veel furore maakte als dichter, schrijver en schilder. Na het vroegtijdige overlijden van de moeder liet vader Drachmann de teugels van de opvoeding behoorlijk vieren waardoor EJH zich helemaal kon uitleven in wilde spelletjes met Holger en kornuiten, waaronder Erik Skram, de latere literatuurcriticus en echtgenoot van Amalie Skram. Ze was in haar jeugd echt ‘one of the guys’ – en dat bleef ze haar leven lang eigenlijk wel min of meer. Het schrijven zat broer en zus in het bloed. Holger Drachmann, de flamboyante lyricus, de bon-vivant met geoefend oog voor het vrouwelijk schoon, was in zijn tijd in binnen- en buitenland een gevierd auteur. Ook in Nederland was Drachmann populair en al snel zagen diverse vertalingen in Nederland het licht. Ook nu nog is in Nederland de belangstelling voor Holger Drachmann levend.1 Na aanvankelijk enthousiasme over de radicale ideeën van de moderne gennembrud sprak de romantiek deze ‘Byron’ van Denemarken toch meer aan, al wilde hij aan geen specifieke stroming gekoppeld worden. “Jeg bærer min hat, som jeg vil og jeg synger de Sange, som jeg kan”, zo omschreef Drachmann dat – vrij vertaald: hij was een vrije vogel die zijn eigen lied zong – een vogel die zingt zoals hij gebekt is. En zijn lied was beeldend, rijk aan kleuren, licht en geluid. EJH daarentegen bleef met haar proza met beide benen op de grond en schreef sober, direct, zonder uitwaaierende zinnen, poëtische natuurbeschrijvingen of beeldspraak. Opvallend is in vrijwel haar gehele werk het uitgebreide gebruik van langgerekte innerlijke monologen die scènisch en fragmentarisch de gedachtegang van de personage schetsen en de verteller als vehikel in de schaduw stellen. Als ‘fris’ wordt EJH’s stijl door tijdgenoten getypeerd: “Weinig moderne schrijfsters komen zo fris, natuurlijk en realistisch over als mevrouw Erna Juel-Hansen” schreef een recencent in 1896. 2 Qua schrijfstijl hadden broer en zus dan wel niet veel gemeen, maar op hun eigen wijze waren ze allebei extreem vrijheidslievend: “fri tanke, fri tro, fri kærlighed”- de vrijheid van denken, geloof en liefde die Brandes c.s. uitdroegen. Van de vrijheid om gevoelens van liefde toe te laten, getuigt ook EJH’s uitspraak over haar trouwe vriend en intellectueel klankbord, de schrijver M.A. Goldschmidt : ” (…) en of het nu een man is of een vrouw met wie ik bevriend raak, doorgaans begint het ermee dat ik een beetje verliefd op die persoon word.”

Onderwijs en gymnastiek

Aan die heerlijke jeugdjaren van vrijheid en apenstreken met haar broer, die in EJH’s roman Mellem 12 og 17 uitgebreid beschreven worden, kwam echter een abrupt einde toen vader Drachmann hertrouwde en EJH op veertienjarige leeftijd naar een meisjesschool werd gestuurd. Het werd tijd dat ze in het gareel leerde lopen. Wel was het de meest vooruitstrevende school van die tijd: het prestigieuze instituut van Natalie Zahle.

In 1814 werd in Denemarken een onderwijsplicht (let wel: geen schoolplicht) ingevoerd voor kinderen tussen de 6 en 14 jaar. Dit gaf naast het bestaan van de almueskole, de voorloper van de folkeskole (openbare school die door de staat bekostigd wordt en toegankelijk is voor alle kinderen ongeacht hun sociale achtergrond), en het particuliere onderwijs volop ruimte voor allerlei vormen van thuisonderwijs.3 Rond 1870/1880 was het gebruikelijk dat het elementaire onderwijs voor meisjes uit de (gegoede) burgerij met het moment van de konfirmation, de belijdenis, op veertienjarige leeftijd eindigde. Als voor een meisje daarna voortgezet onderwijs was gewenst, werd dat in de vorm van thuisonderwijs door een huisleraar of -lerares verzorgd. In de haute bourgeoisie werden meisjes vaak helemaal niet naar school gestuurd; in die kringen werd vaak een gouvernante in dienst genomen die een gecombineerde taak had als lerares, gezelschapsdame en – onontbeerlijk – chaperonne.

Natalie Zahle (1827-1913).

Natalie Zahle (1827-1913) bekritiseerde dit systeem waarbij het vakkenpakket van vreemde talen, muziek, tekenen en schilderen naar haar idee “alleen maar diende om te behagen”. Zij streefde naar onderwijs dat de aard van vrouwen, de “ware vrouwelijkheid”, geen geweld aandeed maar hun wel de instrumenten gaf om als zelfstandig lid van de maatschappij te kunnen functioneren. Op basis daarvan kon een vrouw dan “een huwelijk uit liefde sluiten zonder dat financiële redenen daarbij een rol hoefden te spelen”.4 In 1851 opende zij haar eerste particuliere meisjesschool in Kopenhagen, dus feitelijk al in het jaar dat Mathilde Fibiger als een soort roepende in de woestijn haar vlammende pleidooi voor adequaat onderwijs voor meisjes publiceerde, al duurde het nog tot 1885 voor Zahle de bevoegdheid kreeg om meisjes op te leiden voor het studentereksamen (vergelijkbaar met het huidige vwo-examen) dat toegang gaf tot een universitaire studie en een examen dat jongens in die tijd na afronding van de Latijnse school konden behalen.5 Omdat Zahle ondanks haar vooruitstrevende ideeën niet tornde aan het huwelijk en moederschap als de ware levensbestemming van een vrouw, stuitte haar onderwijsvisie niet op weerstand bij de gegoede burgerij, haar broodheren, en zag zij de leerlingen al snel toestromen. Overigens wordt deze school al dan niet expliciet in een aantal literaire werken uit die tijd genoemd. In Een ander soort liefde van Vilhelmine Zahle, een nicht van Natalie, wordt de school en passant aangestipt terwijl Aage Vang (ps. voor Christine Mønster) de vader des huizes in Agnete, 1885, de volgende uitbarsting in de mond legt: Agnete is nerveus van aard, maar verder leren is nergens goed voor. “Agnete kan meer dan genoeg voor een meisje. Mijn boeken zijn nooit veilig voor haar (…) Of zie je juffrouw Zahles cursus soms als een kuuroord voor zenuwzieke typetjes?” (p.21). Hoe vernieuwend Zahle ook was, het lesgeven gebeurde met strenge hand. Haar houding is wel omschreven als ‘streng en overtuigd van het eigen gelijk’.6
Zahles school bleek een succesformule en het curriculum werd in de loop der jaren fors uitgebreid. Zo zette ze in 1862 een tweejarige opleiding tot ‘almueskolelærerinde’ (lerares op een openbare school) op. De start met slechts twee leerlingen was aarzelend, aangezien het lesgeven op openbare scholen als onnatuurlijk voor vrouwen werd beschouwd – het domein van de particuliere onderwijs werd als meer geëigend voor de vrouw gezien. De cursisten deden gewoon examen maar het vakkenpakket was wel aangepast: wiskunde, natuurkunde en gymnastiek waren vervangen door de vrouwelijke naaldvakken. Aangezien het examen pas op vijfentwintigjarige leeftijd mocht worden afgelegd, hoorde EJH ondanks haar animo niet tot de eerste lichting studenten maar moest zij tot 1868 wachten voor ze kon starten.
EJH had van meet af aan enorme interesse in het medische werk van haar vader en ambieerde zelf arts te worden, maar de geneeskundestudie was toentertijd voor vrouwen nog niet toegankelijk. Vooralsnog werd zij haar vaders assistente en deed zij zijn administratie. Naast zijn werk als medicus was haar vader bijzonder geïnteresseerd in beweging, orthopedie en gymnastiek, een interesse die EJH vol bevlogenheid met haar vader deelde. Gymnastiek was destijds echter exclusief voor jongens en was militaristisch van aard met een focus op marcheren en turnen. In Parijs werd daarentegen door N. Laisné een vorm van medisch verantwoorde gymnastiek en bewegingsleer gedoceerd die recht deed aan de houding en anatomie van jonge meisjes.7 Vader Drachmann was na een studiereis naar Parijs (1866) in gezelschap van EJH dermate geïnspireerd door Laisné dat hij in Denemarken een gymnastiekinstituut volgens diens oefeningen opzette. EJH startte daarna al snel met gymnastiekles op haar vaders instituut en breidde dat vervolgens uit naar de school van Zahle.

Advertentie voor gymnastieklessen voor vrouwen, jonge meisjes en kleine kinderen onder medisch toezicht. Aanwezigheid van douches (Styrtebad). Illustreret Tidende, 31 okt 1886. Gl. Strand 48 was het adres waar N. Zahle van 1856 tot 1877 haar school en woonhuis had.

Fröbelschool

We schrijven inmiddels 1870, het jaar waarin EJH het diploma voor lerares aan een openbare school behaalde. Inmiddels was ze in contact gekomen met de jonge jurist Niels Juel-Hansen die net als zij zeer geïnteresseerd was in onderwijs en pedagogiek. Er bloeide iets moois tussen hen op en als verloofd stel togen ze in 1870 samen naar Berlijn om aldaar les te volgen in het onderwijssysteem dat Fröbel had ontwikkeld voor jonge kinderen. Friedrich Wilhelm August Fröbel (1782-1852) was een Duits pedagoog die in 1837 de eerste kleuterschool had opgericht, dus voor kinderen onder de zes jaar, waar hij de kleuters niet alleen een plezierige omgeving wilde bieden, maar ook hun eigen activiteit en creativiteit stimuleerde en ruimte voor lichamelijke beweging bood – stuk voor stuk elementen die voor die tijd zeer vernieuwend waren binnen het kleuteronderwijs. In 1840 introduceerde hij de term Kindergarten (kindertuin) voor zijn type kleuterschool, “opdat de kleintjes maar mochten groeien als kool”.8 Terug in Denemarken zette het paar na hun huwelijk samen de eerste Deense kleuterschool op volgens de leer van Fröbel. Hun droom om dit uit te breiden met een basisschool voor gemengd onderwijs ketste uiteindelijk af op de toenmalige opvattingen over goede zeden. In 1883 was het echtpaar om financiële redenen helaas gedwongen de deuren van de kleuterschool te sluiten en hun aandacht op andere activiteiten te richten.

De zogenaamde Vredeslingiade in 1939, kort voor het uitbreken van WO II.

EJH liet zich niet uit het veld slaan en richtte al in 1884 een gymnastiekinstituut voor vrouwen en jonge meisjes op met lessen die ze steeds verder probeerde te moderniseren en laten aansluiten bij wat vrouwen nodig hadden. Ze maakte bijvoorbeeld een studiereis naar Stockholm om les te volgen in de leer van de Zweedse gymnastiekpedagoog en pionier Pehr Henrik Ling (1776-1839), die met een regiem van dagelijkse oefeningen op basis van inzichten vanuit diverse disciplines, met inbegrip van de Chinese geneeswijze, een eigen systeem had ontwikkeld ter bevordering van de lenigheid en harmonieuze bewegingen. Zijn naam is in Zweden een begrip. Zo werd in 1939 en 1949 in Zweden een zogenaamde Lingiade, gymnastiekwedstrijd, gehouden, waar het omslag op het boek Oldemor Erna, de biografie over EJH door haar achterkleindochter Pia Sigmund9, een getrouwe afspiegeling van lijkt.

Biografie over Erna Juel-Hansen door haar achterkleindochter P. Sigmund.

In het verlengde van gymnastiek en doelmatige beweging diende een vrouw idealiter kleding te dragen waarin bewegingen onbelemmerd konden worden uitgevoerd. Toen EJH in Stockholm verbleef voor de gymnastieklessen volgens Ling was ze door een lezing over En kvindelig Reformdragt op het spoor gekomen van de zogenaamde reformkleding voor vrouwen, een ‘democratische’, gezonde en doelmatige kleding waarmee je je in alle situaties ongehinderd kon bewegen. Deze kledingstijl was haar letterlijk op het lijf geschreven en ze is die daarna zelf gaan dragen en propageren.10
Helaas was EJH na vijf jaar al gedwongen om de gymnastiekschool te sluiten, wederom om financiële redenen. Ze had te weinig leerlingen om de kosten te kunnen dekken, wat wellicht kwam door de verplichting van baden en douchen na de gymlessen hetgeen toch te veel op gêne van de preutse jongedames stuitte. Maar ongetwijfeld waren haar controversiële romans die rond die tijd ter perse gingen daar ook debet aan sinds ze vanaf 1885 niet langer onder pseudoniem schreef.

De Erna-pris, een beeldje ter herinnering aan Erna Juel-Hansen, pionier in de pedagogiek.

Over EJH is in Nederlandstalige contemporaine tijdschriften – in tegenstelling tot haar broer Holger Drachmann – eigenlijk geen informatie te vinden over haar literaire oeuvre, maar wel over haar carrière in de gymnastiek: zo vermeldt het tijdschrift De Turnvriend in 1884: “Te Kopenhagen zal een inrichting voor gymnastiek geopend worden voor meisjes en volwassen vrouwen, onder directie van mevr. Erna Juel-Hansen, die te Berlijn en Stockholm geweest is, om in de daar bestaande centraal-instituten te studeeren.”11 En ook in Denemarken leeft haar naam meer voort door haar pionierswerk in de pedagogiek dan door haar literaire verdiensten: sinds 1989 wordt door de Deense historische vereniging voor pedagogiek jaarlijks de Erna-pris uitgereikt, een onderscheiding voor een persoon die zich door zijn of haar werk een “plaats in de geschiedenis van de pedagogiek in Denemarken heeft verworven”, aldus de tekst op de site van deze vereniging.12

De weg naar ‘heelheid’

Zoals ik hierboven aangaf, kwam in 1883 noodgedwongen een eind aan het gezamenlijke kleuterschoolproject waarin EJH en man hun ziel en zaligheid hadden gestoken. Hiermee vervloog ook de droom om samen met haar echtgenoot in een gelijkwaardig partnerschap zij aan zij voor een gedeeld ideaal te werken. Dit jaartal kun je dan ook zien als een essentiële scheidslijn in haar leven met desillusie en deceptie op alle fronten. Nu ze haar focus moest verleggen, kwam haar schrijfwerk (eigen werk en vertaalwerk) pas goed op gang. Als je de biografie van Sigmund leest, verlies je je al snel in een stortvloed aan activiteiten en krijg je het gevoel dat EJH bij voortduring wel heel veel verschillende ballen in de lucht moest houden. Dit gevoel wordt ook versterkt doordat de memoires niet altijd helemaal overeenkomen met historische feiten.
Sigmund relateert de intensivering van het schrijfwerk direct aan de wetswijziging in 1880 die behelsde dat vrouwen vanaf dat moment zelf mochten beschikken over inkomen uit arbeid. Dat dit nu bij wet geregeld was, heeft waarschijnlijk veel valse schaamte over het verrichten van betaald werk weggenomen.13 EJH’s schrijfwerk was vanaf die tijd zeer divers, naast eigen werk pakte ze waarschijnlijk alles aan wat geld opleverde, vooral vertalingen en de relatief lucratieve klussen als journalistieke bijdragen over een diversiteit aan onderwerpen die haar allemaal na aan het hart lagen, zoals pedagogiek, hygiëne, beweging, gymnastiek, het belang van fietsen etc.

Van EJH’s romans heeft haar eersteling, Gifte Folk, 1871, in gedrukte vorm het daglicht helaas nooit gezien. De schrijver M.A. Goldschmidt had haar bij dit werk begeleid maar besefte terdege dat hij tot een oudere garde schrijvers behoorde en adviseerde haar dan ook om het manuscript aan Georg Brandes voor te leggen. Die vond het maar “Jongfru-uskyldig” – bleu, braaf en naïef. Heel anders oordeelde de redacteur van uitgeverij Gyldendal (ook nu nog een gezaghebbende uitgeverij). Die trok zijn aanvankelijke toezegging om het boek uit te geven, na ampele overweging terug – sommige passages waren naar zijn oordeel te sensueel en dus onfatsoenlijk, ondanks het mannelijke pseudoniem Jacob Ernst, wat toch iets meer literaire armslag zou kunnen geven. Hetzelfde overkwam trouwens Amalie Skram bij de beoogde uitgave van Constance Ring door Gyldendal. Skram vond alsnog een Noorse uitgever, maar voor EJH hield het avontuur hier op – althans wat deze roman betrof.

In de catalogus van uitgeverij Schubothe uit 1884 staan op één pagina zowel Holger Drachmanns vertaling van Byrons Don Juan als de eerste roman van Erna Juel-Hansen (onder pseudoniem Arne Wendt), Mellem 12 og 17. Het betreft de uitgeverij van Schubothe, de enige die bereid was EJH’s werk uit te geven.

Op advies van broer Holger koos ze ervoor om in het vervolg vooral uit eigen ervaringen te putten. Inderdaad zijn de verhalen over het schoolleven, de eerste verliefdheid en opvoedingsperikelen in EJH’s volgende roman Mellem 12 og 17 (Tussen 12 en 17), 1884, te lezen als de geschiedenis van EJH zelf in een geraffineerd spel van feit en fictie. Gyldendal als uitgever voor deze roman viel uiteraard af, meer succes had ze bij uitgeverij Schubothe, de enige Deense uitgeverij met een vrouw aan het roer.
Voor dit boek construeerde ze een nieuw pseudoniem: Arne Wendt. Dit is een woordspelletje, een anagram van Erna, ‘Wendt’ kan immers ‘omgekeerd’ betekenen, en zo wordt Erna Arne. Overigens publiceerde EJH haar werk na 1885 gewoon onder haar eigen naam ondanks mogelijke repercussies voor haar persoonlijke en beroepsmatige leven.
Mellem 12 og 17 had een redelijk goede ontvangst, al werd de stijl wel onrijp genoemd. Naar mijn idee is deze kritiek terecht, haar taalgebruik is nogal opgeschroefd en de verhaallijn erg voorspelbaar. Met de ogen van nu zouden we het eerder pretentieloze chicklit noemen die niet in de buurt komt van de grootse literatuur die Brandes voor ogen had.

De novellenbundel van Erna Juel-Hansen die de novelle Enlig bevat (1885). De bundel droeg ze in dank op aan Georg Brandes: ‘”Voor Dr. Georg Brandes, met hoogachting en dankbaarheid”.

Interessanter wordt EJH in 1885 met haar novellenbundel Sex Noveller (Zes novellen), die na de eerste uitgave de titel Tøbrud (Plotseling invallende dooi) kreeg. Brandes: “Nu tror jeg Forf. har fundet sin form”, dat wil zeggen: ‘Ik denk dat de schrijfster nu haar eigen vorm heeft gevonden’, haar eigen volwassen geluid. De novelle die er (althans voor mij ) uitspringt is Enlig (Alleenstaand). EJH presenteert in deze novelle vol optimisme een soort eindresultaat van de moderne vrouw in de literatuur, een heel persoon “det hele menneske”14, iemand die autonoom haar eigen keuzes kan maken. De hoofdpersonage, Marie, is een volwassen vrouw die al zeven jaar ongehuwd samenwoont. Om financiële redenen is het nog niet van een huwelijk gekomen, bovendien zien ze de meerwaarde niet in van een boterbriefje – in hun ogen rechtvaardigt hun liefde de relatie.

Ze stond op, leunde met haar hoofd tegen het raamkozijn en keek lang naar de milde duisternis van de vochtige lentenacht – tja – andermans oordeel - zij hadden het recht aan hun kant, ondanks alles wat moraal en fatsoen werd genoemd, ondanks alle menselijke wetten en maatschappelijke regels waren ze echtgenoten – in de ware zin van het woord echtgenoten – en dat wilde ze ook blijven. 

Als ze op een avond thuis komt van haar werk als boekhouder, vindt ze een stapeltje brieven, de liefdesbrieven die ze door de jaren heen heeft geschreven, evenals een afscheidsbrief van haar geliefde, die zwak als hij is, toch voor een huwelijk met een meer gefortuneerde dame kiest.

Ze had zich zo veilig gevoeld, zo overmoedig zeker van haar geluk, en nu – nu zou hij nooit meer komen, nu was alles voorbij – voorbij. Ze schreeuwde het bijna uit van ondraaglijke pijn. Alsof haar borst uit elkaar wilde barsten, haar hart ging breken, of ze stikte, sterven, totdat uiteindelijk de eerste hete tranen onder haar oogleden vandaan druppelden en haar verlichting boden in een stortvloed van tranen en snikken en woordloos jammeren.
Het duurde lang, ontzettend lang, tot haar lichaam helemaal gebroken voelde, tot het huilen bedaarde en ze probeerde overeind te komen uit de ineengedoken houding in de schommelstoel met haar ellebogen op haar knieën, haar hoofd in de handen verborgen.
Het liep tegen de ochtend. De sjokkende voetstappen van de mensen die naar hun werk gingen, weerklonken al beneden op straat. Flarden daglicht schemerden in een matwit schijnsel door de opening tussen de gordijnen.
Duizelig greep ze naar haar hoofd. Ook zij moest naar haar werk. Ze moest nog wat zien te slapen, ooh, ze was zo moe, zo ontzettend moe, dat ze vast wel kon slapen.
Ze verzamelde de brieven, deed het klepje van de kachel open zodat het vuur in de kolen oplaaide, wierp het stapeltje in de vlammen en bleef staan kijken tot ze vlam vatten.
(...)
Toen kleedde ze zich uit en ging naar bed. Haar zware, gezwollen oogleden vielen al snel toe en ze sliep. Met haar rug naar de muur, de kin op haar opgetrokken knieën.
Zo zat ze daarna elke avond, in het donker, in stilte, broedend op het vervlogen geluk terwijl ze de herinneringen een voor een de revue liet passeren, bij voorkeur de gelukkigste want die gaven de meeste pijn, terwijl ze haar verdriet liet uitrazen zoals het kwam, huilde en snikte tot moeheid en afmatting haar uitputten en ze de paar uur kon slapen die ze nodig had om haar werk te kunnen doen.
Ze had gedacht van verdriet te sterven, ze had dat ook gewild maar het lukte niet. De veerkracht in haar was sterker dan haar wil, sterker dan haar verdriet. Ze had gehoopt ziek te worden en alles te kunnen vergeten, al was het maar voor even, maar ze was sterk en gezond en de vergetelheid was ver te zoeken, er kwam geen eind aan haar lijden want ze kon niet anders dan van hem houden, nu en altijd, in haar was iets voorbij, het was er allemaal nog, de liefde, het verlangen, het gemis, een gemis dat diep van binnen knaagde, waar geen medicijn voor was, een schrijnend verlangen in haar ziel, als bitter gif, niets wat de dorst van haar ziel en zintuigen kon lessen.
De gedwongen eenzaamheid had nooit zo op haar gedrukt als nu, ze had hem immers gehad en ze hadden alles met elkaar gedeeld, gedachten, plannen, herinneringen, zorgen en ze hadden urenlang met elkaar gepraat, dag in, dag uit, waren nooit uitgepraat geraakt, waren samen sterker en vrijer geworden, hadden het hoofd geboden aan alle verstokte conventies, aan beschuldigingen en vooroordelen, uit liefde voor al het nieuwe en frisse in hun leven. Haar leven had er in bestaan met hem samen te zijn, op hem te wachten, hem door de week elke avond te zien, vrijdags ook overdag.

Als ze zwanger blijkt, stort haar wereld niet in, maar kiest ze er ( zeer ongebruikelijk voor die tijd) voor om het kindje te houden en zoekt een oplossing om moederschap en werk te kunnen combineren.

Ze had haar plan uitgedacht. Voor de laatste twee maanden wilde ze verlof opnemen, desnoods haar baan opzeggen. Ze had wat geld gespaard, dat en de rente van haar kapitaaltje moest voldoende zijn tot ze weer aan de slag kon. Een van de buurvrouwen had toegezegd om haar te helpen als het zover was. Het waren arme mensen die in het pand woonden en ze stond op goede voet met de enkeling met wie ze te maken had gehad. Ze wisten van haar verhouding, maar niemand keek haar erop aan, tenslotte hield ze het maar met één man. Ze was vriendelijk en behulpzaam als ze haar nodig hadden, waarom zouden ze dan niet iets terug doen nu ze in de problemen was geraakt.
Schaamte voelde ze niet. Ze had alle schepen definitief achter zich verbrand. Als ze zich niet tegenover zichzelf schaamde, waarom zou ze dat dan tegenover anderen doen?

Haar baas is een man van weinig woorden maar met een gouden hart. Hij ontslaat haar niet, terwijl dit gebrek aan kuisheid haar gemakkelijk haar baan had kunnen kosten, maar verleent haar royaal zwangerschapsverlof met doorbetaling van loon. Aan het eind van de novelle gloort de hoop dat er iets moois zal opbloeien tussen haar en haar baas. Daarmee wordt ze ‘heel’, want alleen moederschap en werk waren niet genoeg voor haar, ze miste toch de liefde. Je zou het een soort ’trias feminina’ kunnen noemen, de drie pijlers die de identiteit van de moderne vrouw vormen. De ruimte in haar hart voor een nieuwe relatie was er inmiddels want toen ze de vader van haar kind eens tegenkwam, was dat zo’n deceptie dat dit haar liefde in één klap doofde.

Op een avond tegen de winter kwam ze hem op straat tegen. Ze zag hem aan komen lopen. Het was alsof ze in een ademteug al het geluk van hun liefde herbeleefde, alle pijn van haar verlangen. Wat hen scheidde was op hetzelfde moment verdwenen en haar hart was doof voor elke andere stem dan die van het gloeiende verlangen diep van binnen: hem zien, nog een keer met hem praten, nog een keer.
Toen was hij vlakbij. Het was gewoon onmogelijk om hem ongemerkt te passeren. Ze riep beschroomd en zacht, met zielsangst in haar stem: ‘Arthur!’
Hij kromp ineen, keek haar aan en wilde doorlopen.
Toen legde zij haar hand op zijn arm:
‘Herken je me niet, ik ben het, Marie!’
‘Dat zie ik wel,’ klonk het kil en hij duwde haar ruw van zich af alsof ze een opdringerige hoer was, ‘maar ik heb het druk en ...‘ -  hij mompelde nog wat en liep gehaast door. Ze bleef even als aan de grond genageld staan. Het deed pijn alsof er iets was afgeknipt, er brak iets in haar ziel, en daarmee was elke band, de heiligste en mooiste, tussen haar en die man doorgesneden. En ze was vrij.


Ondanks de heftige gemoedsbewegingen, het liefdesverdriet dat Marie verscheurt, is de novelle nergens melodramatisch. De lezer ervaart alleen haar (verwarde) gedachten die van hot naar her springen, de flitsen van herinneringen die bovendrijven terwijl ze de liefdesbrieven doorleest, gedachten die stokken. Er is geen berusting, geen schaamte. Langzamerhand hervindt ze met geheven hoofd en waardig de controle over zichzelf en haar leven en ze wordt vervolgens ook met respect bejegend.
Literair criticus Erik Skram stak zijn waardering voor Enlig niet onder stoelen of banken. “Veelbelovend” luidde zijn commentaar.

Die belofte werd in de volgende roman waargemaakt. De ontvangst van En ung dames historie (De geschiedenis van een jonge vrouw), 1888, in intellectuele kringen was absoluut positief. De schrijver S. Schandorph noemde het een “geslaagde” roman, ook van Brandes kon het de goedkeuring wegdragen: “Al met al is het boek een triomf (…) met een geloofwaardige hoofdpersonage”. En de Noorse recensent A. Garborg stelde EJH op een lijn met grootse tijdgenotes als de Noorse Amalie Skram en de Zweedse Victoria Benedictsson: “Na dit boek zou Denemarken een vrouwenliteratuur moeten kunnen bieden die een voorbeeld en les kan zijn voor velen.(…) Chapeau voor zulke vrouwen!” “Lees dit boek,” was zijn advies dan ook. Maar het grote publiek verketterde het toch in eerste instantie – men vond het een onzedelijke roman. Wat was er dan zo onzedelijk aan?
Het is het tragische verhaal van een jong meisje, Margrethe, dat als product van een opvoeding die haar onwetend heeft gehouden, niet in staat is haar ontluikende seksuele gevoelens te begrijpen en een realistische plaats te geven. In tegendeel, die gevoelens zetten haar juist steeds tot verkeerde beslissingen aan, sturen haar diverse kanten op in het leven die stuk voor stuk dwaalwegen blijken en uiteindelijk strandt ze in de fuik van een liefdeloos huwelijk.

Het huwelijksaanzoek door de Zweedse schilder Knut Ekwall (1843-1912). Een luistervink achter de portière.

Margrethe ziet met het voorbeeld van een oudere zus verliefdheid, verloving en trouwen aan zich voorbijgaan. Vooral het terugkerende mysterieuze rendez-vous in het zijkamertje tussen haar zus en verloofde prikkelt haar nieuwsgierigheid en ze legt graag een luisterend oor tegen de portière die het minnekozen voor haar verbergt, zonder dat ze evenwel het fijne komt te weten.
Na een feest dat ze met haar neef heeft bezocht, is haar sensualiteit voorzichtig ontwaakt en hangt ze een hele toekomst aan een relatie met deze neef op, zonder dat ze eigenlijk weet wat het is dat ze voelt. Als deze neef komt te overlijden, stort haar wereld in. Na een verblijf op het platteland om ‘aan te sterken’ maakt ze op gehoorsafstand onbedoeld het verloop van de bevalling bij haar zus mee, die op haar beurt ook niet weet wat haar overkomt en denkt dat ze doodgaat:

Margrethe kon uit wat er daarbinnen af en toe gezegd werd, opmaken dat mama en de vroedvrouw haar [zus Olivia] met vereende krachten in bed moesten zien te houden - ze sloeg met gebalde vuisten tegen de muur, rukte en trok een hen, verzette zich en ging als een bezetene tekeer bij die vreselijke marteling en riep met een hese, onherkenbare stem onafgebroken om haar man: 'Hugo, Hugo - haal Hugo - ik ga dood, ik ga dood - ooooh, Here Jezus, help me toch!'

Niet verwonderlijk dat Margrethe danig overstuur van de hele situatie is. Want mama had altijd als een graf gezwegen over dit soort dingen, een soort zwijgcultuur die volstrekt tegen de zin van vader Holm was:

Mevrouw Holm kreeg alleen bij de gedachte al een kleur. Het was ook zo vreselijk lastig om tegenwoordig moeder van jonge dochters te zijn, je kon doen wat je wilde om hen weg te houden van alles wat onrein was, alles wat de onschuld en zuiverheid van hun tere zieltje kon bezoedelen - mevrouw Holm zuchtte diep - maar hun nieuwsgierigheid ging echt alle grenzen van het betamelijke te buiten en als je daaraan tegemoet zou komen, kon je hun onschuld meteen wel vergeten.' (...)
Meneer Holm was danig ontstemd en liet zijn vrouw dat weten ook. Het kon toch echt niet door de beugel om een jong meisje met zo'n gebeurtenis te overrompelen als je haar niet eerst behoorlijk had voorgelicht - hij was altijd al faliekant tegen die idiote manier van opvoeden geweest waarbij tegenover dochters gezwegen werd over alles wat ze zouden moeten weten. Nu zag je wat daar van kwam!(...)
Nu was het genoeg geweest. Als mama, die er de meest aangewezen persoon voor was, het niet deed, dan zou hij het wel eens regelen. (...) Om te beginnen moest Margrethe maar eens iets gaan leren, biologie, fysiologie of zo, dan sloeg je meteen twee vliegen in één klap, ze liep nu toch maar wat te lanterfanten en zich rare gedachten in het hoofd te halen.

Nou, fysiologie was mama toch wat te gortig, maar plantkunde leek een goed compromis.

Margrethe raakt zoals te verwachten verliefd op de huisleraar, Henning Møller, een weinig empathische droogstoppel. Margrethe stuurt het bewust aan op een verloving al mist ze in het contact wel iets wat ze niet kan benoemen. Als Møller voor research naar Groenland is, begint Margrethe een zeer erotische affaire met een jonge kunstschilder, waarbij EJH geen doekjes windt om de gelukzalige sensatie die de fysieke kant van de liefde Margrethe geeft. Intellectueel zitten beiden niet op één lijn. De schilder is haar dan ook al snel beu en verbreekt de relatie. Dit breekt haar volledig en ze voelt zich vernederd en afgedankt. Van haar gevoel van eigenwaarde is niets meer over en zelfmoord lijkt haar de enige mogelijkheid om aan een huwelijk met Møller te ontsnappen. Hoe anders ging de hoofdpersonage in Enlig met een relatiebreuk en liefdesverdriet om: haar maakte dit juist sterker terwijl haar gevoel van eigenwaarde allesbehalve geknakt was. Tweemaal doet Margrethe een vergeefse poging om zich te verdrinken, maar ze durft de stap niet te zetten. Dan toch maar liever papa vragen om Møller af te wimpelen. Maar het is te laat – Møller is eerder dan verwacht terug en drie weken later wordt er getrouwd. Margrethes wilskracht is volkomen verlamd en ze laat het allemaal maar gebeuren.
EJH’s stijl volgt deze ontwikkeling: van een ‘huppelend’ kinderlijke taal gaat ze ongemerkt over in meesterlijke innerlijke monologen die de constante verwarring en twijfels van Margrethe haarscherp uittekenen.

Terese Kærulf (1894) en Helsen & Co (1899), twee romans die als tweeluik te lezen zijn, beschrijven het verhaal van een volwassen vrouw die worstelt met de tegenstrijdige gevoelens die loopbaan, huwelijk en moederschap in haar oproepen.
EJH schreef deze romans in een periode dat haar eigen huwelijk strandde en ze het ideaal van een gelijkwaardig partnerschap in huwelijk en beroep in rook zag opgaan. Onverenigbaarheid van karakters (zinnelijk tegenover koel) gekoppeld aan Niels’ depressieve klachten dreven hen steeds meer uit elkaar en uiteindelijk gaf EJH het op: in 1894 verliet ze Niels. Al leefden ze apart, van een officiële scheiding is nooit sprake geweest. De brief waarin ze afscheid van Niels nam, is bewaard gebleven, een nuchtere en zelfbewuste pendant van de lettre remarquable van Gyllembourg. De reden van het uiteengroeien is duidelijk: EJH’s warmbloedige aard botste met de kille(re) inborst van Niels:

Aan Niels Juel!
(...) Ik heb warm en intens van je gehouden, zoals mijn aard is. Maar onze karakters passen niet bij elkaar. Ik ben, wat je zo verachtelijk een 'zinnelijk' persoon noemt. (...) En hiermee neem ik afscheid van je. Als je zelfs een hond zo vaak kunt schoppen dat die zijn baas uiteindelijk in de steek laat, dan geldt dat zeker voor een mens met enig terecht zelfrespect. Vandaag verlaat ik je huis en ik kom niet meer terug. Na al je kritiek op mij en mijn doen en laten, die je in alle zware jaren van ons ongelukkige samenleven zo vaak en cru tegen mij en over mij hebt gespuid, kan ik gevoeglijk aannemen dat het je goed zal uitkomen als ik me nu vrijwillig terugtrek. Ik trek vandaag bij mijn stiefmoeder in - niet om jou te kwetsen - puur omdat het de enige plek is waar ik omwille van mijn vader om onderdak kan vragen zonder ervoor te hoeven betalen, want ik ben helemaal blut. Daarna zal ik werk gaan zoeken. Ik zal je in geen enkel opzicht verder lastig vallen.
Erna


In Terese Kærulf en Helsen & C beschrijft ze de moeilijke weg om wel tot een ultieme harmonie van echtelieden te komen.
Terese Kærulf begint in het jaar 1870 als Terese op de leeftijd van 23 een opleiding aan de tekenacademie in Berlijn volgt. (Terese is overigens een nicht van Margrethe Holm, de hoofdpersoon uit En ung dames historie.) Met deze opleiding combineert ze de genen van haar ouders: van haar vader de drang om iets met haar handen, iets ambachtelijks te doen en van moeders kant het gevoel voor schoonheid. Terese is verloofd met de Duitse fabrikant Heinrich, met wie ze geestelijk uitstekend kan opschieten maar wiens corpulente postuur haar misselijk maakt. Ze verbreekt dan ook de verloving en keert in 1871 terug naar Kopenhagen waar ze een leidende functie in een modern groot warenhuis gaat bekleden en daarnaast een bloeiende carrière als textielkunstenaar opbouwt. Ze wordt verliefd op de theologiestudent Mogens, de absolute tegenpool van Heinrich. De dubbele moraal van deze Mogens maakt dat hij Tereses avances afwijst en zich vervolgens naar een bordeel rept: de vrouw die hij zal trouwen, moet immers als maagd het huwelijk ingaan. Terese is gekrenkt en gaat alleen verder. Ze leeft voor haar werk, het kunstzinnige borduurwerk:

Als puntje bij paaltje kwam, was de liefde meestal niet meer dan een episode in je leven. Althans in dat van mannen. En in dat van vrouwen? Goedbeschouwd ging het er voor een vrouw tot op de dag van vandaag om dat de liefde het leven zin gaf. Maar zou dat ook zo blijven? Misschien - of misschien ook niet. Op haar wachtte haar werk, de kunst, en via die weg zag ze  - niet anders dan een man - een rijke, stralende en geborgen toekomst voor zich. Daarin lag voor haar het geluk, dat was de zin van haar leven. 

Net als Marie in Enlig is Terese het ‘nieuwe type vrouw’, dat op eigen benen staat en ook mannelijke dingen doet: drinkt een glas alcohol in een café, discussieert over politiek en rookt zelfs.
De geschiedenis van de ontvangst herhaalt zich: de kritieken waren wisselend. Nieuw is wel dat de roman al snel in het Duits werd vertaald.

Met Terese Kærulf was de ontwikkeling waarbij hoofd en lichaam met elkaar in balans zijn en samen de identiteit van de personage gaan vormen, nog niet afgesloten. Deze ‘heelheid’ wordt pas bereikt in Helsen & Co. De titel Helsen is veelzeggend en duidt net als het Nederlandse ‘helen’ op zowel heel maken als genezen. Terese is inmiddels 27 en werkt als zelfstandig handwerkontwerpster in Londen. Ze trouwt in deze roman met Erik Helsen en begint samen met hem een meubelzaak in Kopenhagen, waarbij zij de meubels en inrichting ontwerpt en hij het timmerwerk voor zijn rekening neemt. Ze zijn compagnons in leven en werk. Tijdens haar zwangerschappen en het eerste jaar na de bevalling merkt ze dat haar creativiteit opdroogt en ze wegglijdt in een moederrol. Dat Erik haar in de eerste plaats als moeder en minder als geliefde en compagnon gaat behandelen, versterkt dat ze zich overbodig en uitgerangeerd voelt en in een identiteitscrisis geraakt. Erik heeft in die periode bovendien een korte affaire met een verkoopster in de zaak (die na het beëindigen van de affaire eenvoudigweg ontslagen wordt). Terese is in die tijd ook niet bepaald de makkelijkste om mee samen te leven – als lezer wil je haar soms gewoon door elkaar schudden om haar te doen beseffen wat een gouden man ze in feite heeft en dat ze hen met haar gevit en kritiek zelf uit elkaar drijft. Terese accepteert de situatie uiteindelijk en vergeeft hem zijn slippertje. Deze resignatie laat de lezer wel met een ambivalent gevoel achter: is de moderne, ‘hele’ vrouw dan toch gezwicht?

En toen ze op dat punt van haar reflectie gekomen was, haalde ze opgelucht adem alsof ze van een ondraaglijke last was bevrijd. Maar met een plotselinge helderheid van geest begreep ze ook dat dit niet volstond - er was alleen maar een steen uit de weg geruimd, de weg die hen weer samen zou kunnen brengen - dat de wond dieper zat, dat er in hun relatie iets was wat geheeld moest worden, en dat ze hem niet moest veranderen maar zichzelf. Hij had, dat besefte ze nu, noch bij die affaire noch op andere momenten in hun huwelijk de liefde voor haar die diep in zijn ziel verankerd was, verloochend. Kon zij dat in alle oprechtheid van zichzelf zeggen? (...) Zeker - de schuld lag bij haar. Ze had louter voor haar hartstocht geleefd en was aan alle andere dingen voorbijgegaan. (...) Dat was de reden waarom ze zich gekrenkt en onheus behandeld had gevoeld (...) Maar daarbij probeerde ze zichzelf niet voor de gek te houden - dit besef impliceerde dat ze nu verder zou afzien van wat haar in hun huwelijk het dierbaarste was geweest - dat je volledig in de ban bent van iemand, die stormachtige overgave, die bedwelmende zinnenprikkelende roes van een prille liefde.

Ditmaal waren de kritieken overwegend positief, het was haar grootste literaire succes tot dan toe, alhoewel er tijdens haar leven maar één oplage is verschenen. Eindelijk was haar naam als schrijfster gevestigd. Een toelage van de staat à 800 kr. per jaar maakte haar het leven toen bovendien wat gemakkelijker.

Hierna volgde nog één roman, Henriks Mor (geschreven in de periode van 1903-1917) over een sterke, warmvoelende weduwe van 43, die de zorg voor haar zoon vooropstelt als ze moet kiezen tussen gezin of een nieuwe liefde. Ook deze roman werd lovend ontvangen. Ik houd de beschrijving bewust summier omdat ik het boek niet heb gelezen. Het is niet meer verkrijgbaar, ook niet digitaal, er zijn alleen nog enkele exemplaren in de Kongelige Bibliotek in Kopenhagen.

Dostojevski

Pagina’s uit Fattige Folk (Arme mensen), uitgave 1884. Vertaling van een roman van Dostojevski.

EJH’s oeuvre omvat behalve eigen werk een groot aantal vertalingen. Het overgrote deel betreft vertalingen van Engelstalige boeken, maar EJH wordt vooral geroemd om de vertalingen van romans van de Russische auteur F.M. Dostojevski (1821-1881), in de periode van 1883-1888. De suggestie wordt in secundaire literatuur gewekt dat ze dat direct uit het Russisch deed – althans er wordt altijd gerept van “vertalingen uit het Russisch”. Toch zet ik daar mijn vraagtekens bij. Nergens kan ik aanwijzingen vinden dat ze Russisch zou beheersen. Op een praktisch gericht instituut als dat van Natalie Zahle zal dat ook niet tot het vakkenpakket hebben behoord, evenmin is ze ooit in Rusland geweest. Het lijkt me aannemelijker dat ze dat via een tussentaal als Engels, Frans of Duits heeft gedaan.
Engels als tussentaal valt af aangezien de belangstelling voor Dostojevski in het Engelstalige taalgebied pas in de 20ste eeuw groeide. De eerste vertaling van Dostojevski’s Schuld en boete (1866) zou uit 1911 (door F. Whishaw) dateren maar Dahlkvist noemt al eind negentiende eeuw, zonder verder in detail te treden.15
Frans sprak EJH in ieder geval rudimentair. Er zijn geen vertalingen uit het Frans van haar bekend, maar in 1866 volgde ze immers samen met haar vader orthopedielessen in Parijs. In Frankrijk waren wel al in de jaren 80 van de negentiende eeuw vertalingen van Dostojevski op de markt, maar die waren voor een deel “ontsproten aan de wilde fantasie van de Franse vertaler”, aldus Pieter Boulogne op zijn blog over Russische literatuur.16

Titelblad van Raskolnikow in de vertaling van Wilhelm Henckel (1882).

Dan blijft als mogelijke optie het Duits over. Je mag aannemen dat EJH het Duits vloeiend sprak na haar periode in Berlijn – ook in Terese Kærulf laat ze in het gedeelte dat in Berlijn speelt, personages Duits spreken. Een vertaling van de Duitse versie ligt dan ook het meest voor de hand. In Nederland was dat ook op die manier gegaan: bij de vertaling van Schuld en boete uit 1885 was de vertaling via de Duitse versie tot stand gekomen. In Duitsland waren binnen tien jaar al drie vertalingen van Schuld en boete verschenen, maar die van Wilhelm Henckel (1825-1910) met de titel Raskolnikow (genoemd naar de fictieve protagonist in Schuld en boete) uit 1882 werd algemeen als zeer accuraat en getrouw aan het origineel beschouwd. Voor de vertaling van EJH’s Raskolnikow uit 1883/4 zou Duits als tussentaal chronologisch kunnen kloppen: in 1883 schreef Georg Brandes in Morgenbladet een recensie over de Duitse vertaling van dit werk door Henckel, tevens kondigde hij in dit artikel aan dat Raskolnikow binnen afzienbare tijd in de Deense vertaling door Arne Wendt in feuilletonvorm zou verschijnen. Inderdaad verschenen alle drie de delen van Raskolnikow in de loop van 1883 en ’84 in het blad Morgenbladet.17 En bij Dahlkvist (1987, p.587) lezen we: “The starting-point of Dostoevsky’s reception in Western Europe was Wilhelm Henckel’s German translation of Crime and Punishment, published als Raskolnikow, in 1882. Within three years Crime and Punishment had been translated into French, English and several other languages.” Het zou interessant zijn om de vertalingen van Henckel en EJH naast elkaar te leggen om te beoordelen of dit de aanname van Henckels werk als tussentaal onderbouwt.18

Noeste werker

Erna Juel-Hansen, tekening in grafiet en krijt door Liselotte Hildernisse naar een foto in de Kongelige Bibliotek in Kopenhagen.

Alle drukke werkzaamheden weerhielden EJH er niet van om zich ook op politiek vlak actief voor de vrouwenzaak in te zetten. Ze hoorde bij de vrouwen van het eerste uur die zich bij de vrouwenvereniging Kvindesamfund (opgericht in 1871) aansloten, maar al snel kon ze zich niet meer vinden in de houding van die naar haar idee behoudende kring, zegde haar lidmaatschap op en trof gelijkgestemde vrouwen tijdens een wekelijkse ontvangst, een ‘jour’, ten huize van haar nicht, de feministe en lerares Henriette Steen. Ook Amalie Skram en de eerste vrouwelijke arts Nielsine Nielsen waren trouwe bezoekers van de jours. Breekpunt met de Kvindesamfund was onder meer de Hanskemoral, waarbij de Kvindesamfund de visie aanhing dat kuisheid voor het huwelijk voor zowel mannen als vrouwen de ideale optie was. Daarnaast pleitte EJH vurig voor stemrecht voor vrouwen wat binnen de Kvindesamfund niet of nauwelijks op de agenda stond. EJH heeft nog net kunnen meemaken dat het stemrecht voor vrouwen in 1915 werd doorgevoerd. Ook maatschappelijk hete hangijzers op het gebied van hygiëne, die regelmatig onderwerp van haar journalistieke werk waren, heeft ze met de realisering van verbeterde riolering en stromend water nog werkelijkheid zien worden.
Ze heeft met werkelijk ongekende energie tot haar laatste snik gewerkt: “Velsignelse i arbejde”- de zegen van werken, was haar motto in woord en daad.
Een leven van hard werken, doorzetten en geloof in zichzelf – tegen alle klippen op.


Voetnoten

  1. Zo heeft Petra Broomans voor het Festschrift ter gelegenheid van het afscheid van de Drachmann-kenner bij uitstek Henk van der Liet als hoogleraar Scandinavische Taal- en Letterkunde aan de UvA een uitgebreid overzichtsartikel over Drachmann geschreven. In: Van der Poll, S., & Versloot, A. P. (Eds.) (2022). Vagebond: Festschrift Henk van der Liet. (Amsterdam Contributions to Scandinavian Studies; Vol. 9). Scandinavisch Instituut Amsterdam.
  2. Anton Andersen in Danske Forfatterinder i det nittende Hundredaar.
  3. Ook nu nog is in Denemarken thuisonderwijs toegestaan, met een leerplicht van 6-16 jaar. Het merendeel van de jeugd gaat naar de openbare school (Folkeskole), circa 15% volgt particulier onderwijs en rond de 1% krijgt thuisonderwijs.
  4. Natalie Zahle, Om kvindelig Uddannelse her i landet, 1873.
  5. Die wens van adequaat onderwijs voor meisjes was natuurlijk niets nieuws onder de zon. Een kleine greep uit wat er zoal door vrouwen over geschreven was: de Britse Mary Wollstonecraft (1792) geldt met A Vindication of the Rights of Women waarschijnlijk als koploper en baseerde haar betoog naar wordt aangenomen op een pamflet uit 1791 van de Franse feministe avant la lettre Olympe de Gouges. Camilla Collett deed het in 1854 met Amtmandens Døtre. En later in de periode van de moderne gennembrud stond de onderwijskwestie hoog genoteerd op de agenda van legio vrouwelijke schrijfsters. Uiteindelijk werden in 1875 de deuren van de universiteit te Kopenhagen geopend voor vrouwen, waarbij Nielsine Nielsen als eerste vrouw de studie geneeskunde kon volgen. De situatie in Nederland was iets gunstiger: in 1867 werd in Haarlem de eerste middelbare school voor meisjes geopend, gevolgd door een vergelijkbare opleiding in Middelburg in 1871. De universiteit van Groningen liet in 1871 als eerste een vrouw (Aletta Jacobs) toe bij de studie geneeskunde.
  6. Door Nielsine Nielsen, de eerste vrouwelijke arts in Denemarken.
  7. Napoléon Laisné (1810-1896) speelde een sleutelrol bij de introductie van therapeutische, medisch verantwoorde gymnastiek (‘gymnastique médicale’) voor zieke kinderen die in het ziekenhuis waren opgenomen.
  8. De term Kindergarten is in de huidige tijd een aanduiding voor een kinderdagverblijf zonder specifieke educatieve functie. In Nederland werd het gedachtegoed van Fröbel vooral gepropageerd door de pedagoge, schrijfster en feministe Elise van Calcar (1822-1904) die met haar pleidooi voor adequaat onderwijs voor vrouwen, De dubbele roeping der vrouw, 1873, een ware geestverwant van EJH was – al is niet bekend of ze elkaar ooit ontmoet hebben. Het woord ‘fröbelschool’ werd nog tot in de jaren 50 van de twintigste eeuw gebruikt om een kleuterschool aan te duiden. Het begrip ‘fröbelen’ tenslotte betekent ‘vrijblijvend creatief bezig zijn’ en heeft vaak een denigrerende bijsmaak: de kunst die de fröbelaar maakt, hoeft niet serieus te worden genomen.
  9. Sigmund, Pia, 2016, Oldemor Erna, en beretning om en pionér og hendes tid, Lindhardt og Ringhof, Kopenhagen.
  10. De reformkleding paste in de filosofie van de zogenaamde reformbeweging. Deze beweging die eind van de negentiende eeuw in Duitsland was opgekomen, streefde naar een hervorming van de geïndustrialiseerde en materialistische samenleving. Centrale elementen waren gezonde (plantaardige) voeding, alternatieve geneeswijzen, alternatieve landbouw en pedagogische hervormingen. Bij reformkleding droeg de vrouw niet langer een corset dat slappe buik- en rugspieren met gerelateerde klachten gaf, evenals opvullingen onder de kleding in de vorm van halve hoepels (tournures) of een kussentje (bustle) om volume op het achterwerk te creëren wat een natuurlijke zithouding letterlijk in de weg zat. Op het platteland en in intellectuele, radicale kringen in Europa vond deze kledingstijl vrij veel navolging, in de grote steden bleef de modebewuste vrouw haar lijf toch nog tot globaal WOI via een corset in een zandlopersilhouet persen.
  11. De Turnvriend, Tijdschrift gewijd aan de lichamelijke opvoeding des volks-orgaan van het nederlandsch Gymnastiekverbond, jrg 4, 1884, no. 15.
  12. http://paedhist.dk/ErnaPrisen.aspx
  13. Deze wetswijziging was te danken aan de inspanningen van politicus Fredrik Bajer, de echtgenoot van feministe van het eerste uur Mathilde Bajer, die een van de oprichtsters was van de vrouwenvereniging Dansk Kvindesamfund in 1871.
  14. Aldus Pil Dahlerup,1983, Det moderne gennembruds kvinder, Gyldendal, p. 471.
  15. Dahlkvist, T., 2015, The epileptic Genius, Journal of the History of ideas, University of Pennsylvania Press, vol. 76, nr. 4.
  16. https://pieterboulogne.com/tag/dostoevsky/
  17. Het was in de achttiende en zeker in de negentiende eeuw een gebruikelijke constructie dat een roman eerst als feuilleton in een van de vele literaire tijdschriften, ‘leestijdschriften’ of dagbladen verscheen voordat het als gedrukt boek op de markt werd gebracht. Goethe deed het al met Die Leiden des jungen Werther, Dickens, Dumas en Couperus idem dito met hun romans. Dit verzekerde de auteur alvast van een regelmatige bron van inkomsten aangezien per editie werd betaald. Hiermee verwierf de auteur in feite tweemaal inkomsten, eerst van de dagbladuitgever, daarna van de boekuitgever die vaak niet al te royaal met het honorarium was, alleen in de vorm van presentexemplaren betaalde of de rechten afkocht. Tevens bood de feuilletonversie de mogelijkheid de opinie van het lezerspubliek af te tasten voordat de uitgever in het werk ging investeren. ‘Het literaire tijdschrift wordt een soort consumentengids voor kritische lezers,’ aldus Marita Mathijsen in Het literaire leven in de negentiende eeuw, Martinus Nijhoff, Leiden, 1987, p. 66.
  18. EJH’s vertalingen van Dostojevski zijn online toegankelijk bij de Kongelige Bibliotek in Kopenhagen, maar daarnaast heeft de Deense uitgeverij Lindhardt & Ringhof eind 2021, omdat het toen 200 jaar geleden was dat Dostojevski werd geboren, een nieuwe vertaling van De idioot uitgebracht die bij nadere beschouwing een herziene uitgave van de oorspronkelijke vertaling van EJH uit 1887 is. Kennelijk was haar vertaling van zo’n goede kwaliteit, dat die de tijd overstijgt.

2 gedachten over “Een frisse en energieke wind door het ingesnoerde vrouwenbestaan

  1. Pingback: Het verdriet van Dybbøl | vertaalschetsen.nl

  2. Pingback: Adda Ravnkilde: in de knop gebroken of al uitgebloeid? | vertaalschetsen.nl

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *