Dybbøl – een plaatsje in het zuidoosten van Jutland. Glooiend grasland met her en der wat bomen, een ruisende wind en de geur van de zee die nergens ver weg is. Aan de overkant ligt Sønderborg op het eiland Als. Draaiende molenwieken vermalen gestaag de tijd.
Dybbøl ademt vrede.
Maar onder deze idylle schuilt een poel van ellende en oorlogsgeweld.
Ukraine ligner Danmark i 1864 (Oekraïne lijkt op Denemarken in 1864) luidde de profetische kop van een ingezonden brief in de gezaghebbende krant Berlingske Tidende van 18 februari 2022, de vooravond van de Russische invasie in Oekraïne. De doorsnee Deen heeft geen verdere uitleg nodig en begrijpt meteen de hele setting.1 Het ’trauma van 1864′ met de schanswerken bij Dybbøl als plaats van handeling ligt onuitwisbaar verankerd in het collectieve geheugen van de Denen. Het rotsvaste vertrouwen in de onneembaarheid van de schansen, het symbool van de onoverwinnelijkheid van het eens zo uitgestrekte koninkrijk Denemarken, had een forse deuk te incasseren gekregen. Van een grootmacht was het gereduceerd tot een ‘Lilliputstaat’. 2 Alle ingrediënten om in een nationale identiteitscrisis te geraken, waren aanwezig. Maar het Deense zelfbeeld was dan wel gedeukt, maar niet geknakt. De Denen maakten van hun kleinheid een kracht: typisch Deens is niet de machtshonger van de Vikingen maar de focus ligt op de lieflijkheid van het land en de ‘hygge’ (ongeveer te vertalen met gezelligheid, veiligheid en knusheid in kleine kring). Ook in het politieke beleid klonk eind negentiende eeuw die ombuiging van groot naar klein, van buiten naar binnen, van expansie naar saamhorigheid en verbondenheid door: Hvad udad tabes, skal indad vindes – wat verloren is gegaan aan de grenzen, aan de buitenkant, zal intern gewonnen worden: een leuze die leidend werd en zorgde voor grootschalige cultivering van heidegebied, inpolderingen en uitbreiding van de infrastructuur. En de Denen zijn nog steeds gelukkig met dit bescheiden nationale zelfbeeld: in het World Happiness Report van de Verenigde Naties scoort Denemarken steevast in de hoogste gelederen.
Ondertussen houdt Dybbøl Mølle de herinnering aan de veldslag levend, of in de onsterfelijke woorden van de dichter Holger Drachmann: ‘Den står fast, repræsenterer ære, ret og hjertelighed.’3
Mimesis
Wat stuurt het nationale zelfbeeld eigenlijk? Of anders gezegd: de beeldvorming over de geschiedenis? Ik denk daarbij in de eerste plaats aan de media. Voor de tijd kort na 1864 kun je die media grofweg onderscheiden in de beeldende kunst en het geschreven woord.
De beeldende kunst is bij uitstek een middel om de geschiedenis door middel van een reconstructie dichterbij te halen. Zo is het schilderij van Erik Henningsen over de terugtrekking van de Deense infanteristen in de nacht van 5 op 6 februari 1864, ‘Dannevirkenatten’, een waar icoon geworden.
Bij het geschreven woord ligt de reconstructie van een gebeurtenis gecompliceerder. Hoe vertolk je de werkelijkheid? Is het een nabootsing, een interpretatie, een inkleuring van wat er speelde? Met andere woorden: welk beeld roep je op en wat doet dat met de gedachten van de lezer. De weergave van de werkelijkheid wordt ook wel mimesis genoemd, een begrip dat teruggaat op Aristoteles en Plato. Op de dilemma’s rond mimesis hebben cultuurtheoretici al eeuwenlang hun schrijfgerei stukgebeten. Een centrale vraag is, of je de werkelijkheid ‘sec’, zuiver objectief kunt weergeven, alleen de kale feiten zonder oordeel of invalshoek: mimesis praxeos, de nabootsing van de handeling.
Ook vermeend objectieve journalistiek zal niet ontkomen aan een bepaalde subjectiviteit en sturing, al is het maar dat de krant of het tijdschrift waarin het betreffende artikel verschijnt een bepaalde signatuur heeft.
Subjectiever wordt het nog bij literatuur waar fictie en feiten altijd min of meer door elkaar lopen. Literatuur probeert als het goed is, een antwoord te geven op het hoe en waarom van een handeling. Afhankelijk van zijn denkbeelden en de gekozen invalshoek zal een schrijver onvermijdelijk een nieuwe werkelijkheid vormen door een proces van creatieve of poëtische mimesis. Een nieuwe werkelijkheid die op haar beurt weer de denkbeelden van de lezer zal beïnvloeden. Taal bepaalt daarmee de gedachtenwereld.4
Mannentaal en vrouwenpraat
Bij literatuur over de Deens-Duitse oorlog springt de regelrechte klassieker Tine (1889) van Herman Bang er met kop en schouders bovenuit. De roman is tot ver in de twintigste eeuw herdrukt en in meerdere talen vertaald.5
In het kader van Vertaalschetsen heb ik uiteraard gespeurd naar vrouwenliteratuur over deze oorlog. Wel, die is met een kaarsje te zoeken.
Dat is ook logisch gezien het toenmalige conventionele denkkader. De zogenoemde geslachtskaraktertheorie was toen zonder meer dominant. Deze leer stereotypeert mannen als actief en rationeel/analyserend, vrouwen daarentegen als passief en emotioneel/intuïtief. In combinatie met de opvatting dat een kunstenaar als een schoenmaker die zich bij zijn leest houdt, het best kan schrijven over een wereld die hij/zij kent, beperkt deze visie de (geoorloofde) thematiek voor vrouwelijke schrijvers tot de huiselijke wereld en de gevoelswereld. Ferme mannentaal dus versus sentimentele vrouwenpraat. Had Georg Brandes het ook niet over de ‘mannelijke en krachtige hand‘ van Ibsen die Camilla Colletts roman voltooide?
Het publieke domein was voor de man gereserveerd. Met historische romans, laat staan gedetailleerde oorlogshandelingen, zou een vrouw haar vrouwelijke karakter verloochenen. Ik heb welgeteld dan ook maar één roman over de oorlogssituatie rond Dybbøl kunnen achterhalen die door een vrouw geschreven is en dat nog wel zonder dat ze zich achter het masker van een mannelijk pseudoniem verschool: Alt for Fædrelandet (Alles voor het vaderland) (1891) door Massi Bruhn.
Alt for Fædrelandet
Massi Bruhn (1846 – 1895) begon pas op 40-jarige leeftijd met haar schrijfactiviteiten en kon door haar vroegtijdige overlijden maar een bescheiden oeuvre samenstellen. Geboren in Flensburg in het later zo bevochten Sleeswijk, en opgegroeid in een uitgestrekt natuurgebied ten noorden van Kopenhagen waar haar vader boswachter was en zij als ongetrouwde vrouw de zorg voor het huishouden als dagtaak had, kreeg ze pas na het overlijden van haar ouders de vrijheid zelf een leven op te bouwen in het hoofdstedelijk epicentrum van cultuur en activisme rond Georg Brandes.
En daar stortte ze zich vol overgave en betrokkenheid op de politieke hot issues van die tijd: in de laatste negen jaar van haar leven schreef ze vier romans, diverse novellen en korte verhalen en was ze als redactielid en vaste auteur verbonden aan Hvad vi vil, het orgaan van de ‘Kvindelige Fremskridtsforening’, de radicale vrouwenbeweging die voor vooruitgang ijverde op het gebied van emancipatie van vrouwen en arbeiders, kiesrecht en vredesvraagstukken. Haar debuutroman Et Lægemiddel (Het geneesmiddel) verscheen als feuilleton in Hvad vi vil in het startjaar van dit weekblad.
In 1891 verbaasde Bruhn de literaire wereld met Alt for Fædrelandet (Alles voor het vaderland).
De roman bestrijkt de tijd van de Deens-Duitse oorlogshandelingen van het begin in 1848 tot het bittere eind in 1864. De mannelijke protagonist, Skjold Karlsen, is als telg van een oud soldatengeslacht militair in hart en nieren. De leuze van de familie is ‘Alt for Fædrelandet’, alles voor het vaderland. Skjold wil een ware dienaar des vaderlands zijn. En zijn echtgenote, Luci, gaat daar in mee. ‘Denemarken heeft je nodig,’ moedigt ze hem aan in haar volstrekte loyaliteit aan de man des huizes. Maar Luci heeft niet de kokerblik van Skjold en ziet ook de keerzijde van blinde soldatentrouw. Haar hart gaat volledig uit naar de eerstgeborene in het gezin, de gevoelige Olaf. Opvoedpogingen om deze jongen tot een soldaat te drillen slaan niet aan – Olaf is wezenlijk anders. Hij is een intellectueel die vrede als hoogste goed ziet. Tussen vader en zoon botert het absoluut niet: gloeiend patriottisme staat tegenover vredelievend verstand. Maar Olaf blijkt fysiek zwak en overlijdt kort voordat hij volwassen is. De idee van vrede, de hoop voor de toekomst, redt het niet. Maar het pacifistisch zaadje is geplant en zal ooit ontkiemen, aldus mijn parafrase van de versregel uit een gedicht van J.P. Jacobson waarmee Bruhn de roman uitluidt.6
Wie meer wil lezen, vindt hier een uitgebreidere samenvatting van de roman.
Pacifisme
Je moet de pacifistische boodschap in deze roman zien tegen de achtergrond van de internationale vredesbeweging die door de Krimoorlog uit het midden van de negentiende eeuw een sterke impuls had gekregen maar wrang gebruuskeerd werd door het uitbreken van WOI. Als icoon hiervan geldt zonder meer de Oostenrijkse vredesactiviste Bertha von Suttner die in 1905 als eerste vrouw de Nobelprijs voor de vrede kreeg. In haar veelvuldig vertaalde en herdrukte roman Die Waffen nieder7 uit 1889 beschreef Suttner de oorlogsellende door de ogen van een echtgenote.
Volgens de ‘geslachtskarakterleer’ kleurde Suttner daarmee keurig binnen de lijntjes: ze schreef weliswaar over grote mannelijke thema’s maar dat deed ze wel vanuit de wereld van een vrouw.
Massi Bruhn stapte twee jaar na Suttner over die toegemeten kaders heen en had de moed in het hoofd van een man te kruipen. Het eerste deel van haar roman is geschreven in de vorm van een soort logboek, waarin Skjold gedetailleerd verslag doet van het wel en wee van het soldatenleven, van grootse gebeurtenissen tot het banale, het zoeken van een slaapplek, het eten, het poetsen van de laarzen. Het ademt net als de traditionele oorlogsliteratuur een sfeer van verheerlijkte manhaftige heldenmoed – maar dan net omgekeerd. Als slecht getrainde rekruut doet Skjold verschrikkelijk zijn best om een dapper soldaat te zijn terwijl hij maar al te goed weet dat hij niet meer is dan kanonnenvoer, wat hij met kadaverdiscipline zonder meer accepteert. Skjolds relaas leest als een ooggetuigenverslag, in een geloofwaardige, wat houterige stijl. Hoe Bruhn aan dergelijke inside informatie is gekomen, is nergens aangegeven, maar het lijkt me aannemelijk dat haar broer die in 1864 aan het front was, een belangrijke bron is geweest. Ook in het derde deel vormt de gedachtenwereld van een man de voornaamste invalshoek. Hier draait het om Olaf, de zoon, die meer en meer een overtuigd pacifist wordt. Wat de door beiden innig geliefde moeder wil en denkt, is als het erop aankomt ondergeschikt aan wat man en zoon willen en ze plooit zich naar beiden.
Alt for Fædrelandet is tendensliteratuur met een pacifistische boodschap. Dat houdt in dat de personages vooral voorspelbare ‘spreekbuispersonages’ zijn om die boodschap uit te dragen. De namen van de hoofdpersonages zijn ook niet willekeurig gekozen. Skjold kan niet anders dan militair zijn met een naam die etymologisch teruggaat op het Oudnoordse skjöldr dat schild betekent. Met die naam is hij in het goede gezelschap van legendarische Deense koningen die in diverse IJslandse sagen bezongen worden. Hij is de personificatie van de politiek die het herstel van de historische zuidgrens van Denemarken nastreefde. Luci is verlicht, althans geeft het bestaan licht met een naam die ontleend is aan het Latijnse lux in de betekenis van licht. Zij heeft vrede met het geslonken Deense rijk: ‘Is het geen prachtig land dat nog over is om te verdedigen?’ En zoon Olaf is vernoemd naar de vermaarde veldheer Olaf Rye, ‘een van de meest trotse namen van Denemarken, een naam die degene die deze naam draagt, verplicht om nooit te vergeten wat hij zijn land schuldig is,’ zo beargumenteert Skjold de keuze voor deze naam. Luci heeft haar twijfels: haar herinnert de naam Olaf Rye aan de dood: hij sneuvelde immers in de oorlog om Sleeswijk.
Show and (don’t) tell
Met de aangehaalde versregels legde Bruhn een duidelijke link naar de schrijver J.P. Jacobson. Je kunt het als een hulde zien. Hoe zit dat met het twee jaar eerder verschenen Tine van Herman Bang?
Tine is de tragische geschiedenis van een vrouw die uiteindelijk bezwijkt voor de charmes van een houtvester. Als ze zich realiseert dat het bij hem niet veel meer dan vleselijke lusten zijn die hem tot haar drijven, stort haar wereld in. Deze tragedie voltrekt zich tegen het decor van de inkwartiering van Deense troepen tijdens het beleg van Dybbøl.
Bang heeft hier voor een vrouwelijke protagonist gekozen, terwijl Bruhn vooral vanuit een mannelijk perspectief schrijft. De rollen zijn als het ware omgedraaid.
Beide romans gaan over de waanzin en ellende van de oorlog.
Bij Bruhn gloort tegen alle waarschijnlijkheid in hoop op toekomstige vrede maar Bang kent alleen verliezers.
Bang noch Bruhn heeft de oorlog uit eigen ervaring beschreven.
Bruhn was achttien ten tijde van 1864. Als vrouw in het noordpuntje van Seeland zal ze er afgezien van wat er in de kranten over geschreven werd, persoonlijk weinig van hebben gemerkt. Wel had ze, zoals hierboven aangegeven, een broer onder de wapenen.
Bang geeft in zijn voorwoord bij Tine aan dat de beelden van vluchtende mensen en de angst die hij daarbij voelde, zijn verdere leven en werken hebben bepaald. Omgerekend is hij ongeveer zeven jaar oud geweest in het rampjaar 1864. Op die leeftijd woonde het gezin niet langer op het eiland Als maar zo’n 150 km noordelijker, in Horsens. Hij zal de aarde dus niet letterlijk hebben voelen dreunen toen Dannevirke en Dybbøl vielen. Maar dichterlijke vrijheid is natuurlijk toegestaan.
Beiden hebben de verschrikkingen dus toch grotendeels ‘van horen zeggen.’
Bangs personages zijn van vlees en bloed en weten de lezer te ontroeren in wat ze zeggen en doen. Bij Bruhn zijn het meer personificaties van een visie. Hoewel het komische soms niet ontbreekt, zijn het geen karikaturen en houden ze iets menselijks wat de lezer raakt. Zelfs voor de rechtlijnige, strikte Skjold die als een tweede Brutus zijn zoon opoffert voor het heil des vaderlands, ontwikkel je als lezer gaandeweg een bepaalde sympathie. Hij kan gewoon niet anders.
Bang was als persoon uitgesproken excentriek, met een grote passie voor het toneel. Dat zie je terug in zijn teksten. Schrijft Bruhn met een pacifisctische, symbolische bril, bij Bang is eerder sprake van een toneelkijker waarmee hij op personen en scènes inzoomt. Tine is door en door beeldend. Je ruikt het angstzweet, hoort het dreunen en klagen en ziet de onrust bij mens en dier als de aarde door de bombardementen dreunt. Bangs Tine is toneel, scènes en dialogen vormen de structuur. Het is show, don’t tell. Soms lijken het wel regie-aanwijzingen: ‘Als een orkaan voerde de storm het gebulder van de kanonnen over het trillende huis. De wind zwiepte de niet aflatende regen tegen de ramen en de muren, het klonk als het knetteren van geweren. En in dat lawaai hoorde je door het donker de onduidelijke geluiden van de stoet voortzwoegende vluchtelingen van Sønderborg (…) Kinderen liepen, verblind door de regen, tegen wagens en bomen op, en schreeuwden terwijl ze voorttuimelden.’8
Bij Bruhn is eerder sprake van tell en een beetje show. Afgezien van het eerste deel waarin Skjold zijn wederwaardigheden heeft opgetekend in een wat hoekige, recht-toe-recht-aanstijl zijn Bruhns ‘eigen’ zinnen uitgesponnen met een zweem van de schrijfstijl uit de Romantiek. Een of meer bijzinnen zijn eerder regel dan uitzondering. Ze beschrijft vooral, meer dan ze laat zien:
‘Hoe ouder Skjold werd en hoe monotoner zijn leven voorbij gleed in dat kleinburgerlijke en verstikkende sociale milieu, des te fanatieker en partijdiger cirkelden zijn gedachten om de enige grote gebeurtenis in zijn leven, de oorlog van ’64. (…) Alle tijd die zijn baan hem liet, stelde hij in dienst van die missie [het opbouwen van een civiele verdediging, vert.], zonder er rekening mee te houden dat die opofferingsgezindheid hem van huis dreef en hem noopte om zijn eigen gezin nog meer financiële beperkingen op te leggen.’
Het is als het ware moderne thematiek in een oud jasje. Dit geeft haar werk wel een volstrekt eigen handschrift.
Of zoals een recensent eens schreef: ‘Ze koestert de mooiste blaadjes van romantische bloemen en combineert die met vooruitstrevend gedachtegoed en een vurige, bijna mediterrane rijke gevoelswereld.’9
Voetnoten
- Dit betreft de Duits-Deense oorlog over de status van de hertogdommen Sleeswijk, Holstein en Lauenburg die in 1864 in een nederlaag voor Denemarken eindigde. De kwestie sleepte al jaren. De hertogdommen vielen officieel onder de Deense kroon maar de Deense liberale grondwet gold niet voor deze gebieden. Er was sprake van een ingewikkeld nationalistisch krachtenspel in deze grensstreek wat tot een touwtrekken tussen Denemarken en de Duitse Bond (met Pruisen en Oostenrijk als belangrijkste lidstaten) leidde. De Duitse Bond voerde als argument voor zijn agressie aan dat het Duitsgezinde en Duitssprekende deel van de bevolking door de Deense regering werd achtergesteld en bevrijd moest worden van dat juk. De parallel met Oekraïne… In eerste instantie was Denemarken aan de winnende hand met overwinningen in onder meer Fredericia. In 1863 handelde Denemarken in strijd met de bepalingen die op de Conventie van Londen in 1852 waren opgesteld door via een herziening van de grondwet Sleeswijk hechter aan Denemarken te willen binden. De Duitse Bond eiste in 1864 dat de grondwetswijziging werd teruggedraaid. Denemarken weigerde en in februari begon het beleg van Dannevirke, de eeuwenoude verdedigingswerken in Zuid-Denemarken. In de nacht van 5 op 6 februari (de legendarische ‘Dannevirkenatten’, de nacht van Dannevirke) trok het Deense leger zich massaal terug. In de loop van februari volgden oorlogsschermutselingen bij de schanswerken bij Dybbøl, dat strategisch van groot belang was voor de toegang tot de zee. De Pruisen zetten hierbij op grote schaal een nieuw type kanon in met een grotere reikwijdte en precisie. Dybbøl werd langdurig belegerd. Na hevige bombardementen capituleerde Denemarken tenslotte op 18 april.
- Vanaf de veertiende eeuw vormden Denemarken, Noorwegen en Zweden een personele unie onder zeggenschap van Denemarken. Verder had Denemarken de hegemonie over de eilanden IJsland, Groenland, de Færöer, de kolonie Trankebar aan de kust van India evenals de hertogdommen Sleeswijk, Holstein en Lauenburg. In 1864 was behalve IJsland, Groenland en de Færöer feitelijk alleen nog een langs de zuidgrens afgeslankt Denemarken over.
- ‘Die [molen] staat daar onwrikbaar, als teken van eer, rechtvaardigheid en warme genegenheid.’ Citaat uit Derovre fra Grænsen, uit 1877. Drachmann beschreef Dybbøl Mølle na een tocht langs Als en Dybbøl in bloemrijke taal en zette de molen als Deens nationaal symbool van standvastigheid, boerenleven en eenvoud daarbij af tegen de Duitse overwinningszuil (het ‘Düppeldenkmal’) op het fundament van een schans bij Dybbøl. Het Düppeldenkmal met zijn plaquettes vol roemrijke oorlogstaferelen is in 1945 bij een bombardement vernietigd.
- Dat taal van invloed is op de manier waarop we over de werkelijkheid denken is ook terug te vinden in de zogeheten Sapir-Whorfhypothese met als bekende, maar inmiddels grotendeels ontkrachte voorbeeld dat de Inuit veel meer woorden voor sneeuw zouden kennen dan andere volken en daarmee een genuanceerder beeld van sneeuw. Deze hypothese gaat waarschijnlijk terug op de uit 1820 stammende theorie van Wilhelm von Humboldt die stelde dat ’taal de ziel der natie’ was.
- De Nederlandse vertaling is met behoud van de titel Tine verzorgd door Annelies van Hees. Uitgeverij Ambo, 1989. In mijn ogen is het een weergaloos mooie vertaling die de ontroering knap weet over te brengen.
- Hiermee betoont Bruhn zich schatplichtig aan haar alom bejubelde collega-schrijver J.P. Jacobson (1847 – 1885). For alle gode Tanker de kan slet ikke dø,/ Før endnu bedre Tanker er spired af deres Frø. (Want goede ideeën kunnen nooit verloren gaan, ooit zullen er nog mooiere ideeën uit ontkiemen.) De aangehaalde strofe is de slotregel van het gedicht Saa standsed, een gedicht uit 1884 dat geschreven is met de gedachte aan zijn naderende eigen dood.
- Bertha von Suttner, Die Waffen nieder, Verlag Edgar Pierson, Dresden, 1889.
- Volgens de vertaling door Annelies van Hees, zie boven, p. 104f.
- Parafrase van een recensie in Hvad vi vil, 1893, vol. 6 (24), p. 93.
Pingback: Verbeelde werkelijkheid | vertaalschetsen.nl
Pingback: Flair en fantasie in vertalingen van Dien Logeman en Pauline Klaiber | vertaalschetsen.nl