Flair en fantasie in vertalingen van Dien Logeman en Pauline Klaiber

Rond 1900 was Scandinavische literatuur dankzij de frisheid van de taal en het ideeëngoed verrassend populair buiten Scandinavië zelf. Aangezien het maar voor een enkeling was weggelegd die werken in de oorspronkelijke taal te lezen, was er een belangrijke rol voor vertalers weggelegd als ‘cultuurbemiddelaar’. De Nederlandse Dien Logeman-van der Willigen was een van hen. Voor haar uitzonderlijke verdiensten op vertaalgebied ontving ze zowel een Finse als een Deense medaille. Voor het Duitse taalgebied was Pauline Klaiber-Gottschau een coryfee van vergelijkbaar formaat.
Het leek me dan ook interessant om vertalingen van Logeman en Klaiber naast elkaar te leggen. In dit bericht ga ik in op hun vertaling van Inga Heine van J. Blicher.

Jenny Blicher, dichter in hart en nieren

Zelden zijn vlammende hartstocht en de zware worsteling om die emoties te beteugelen met zo’n hoogstaand inzicht in de menselijke aard, met zo’n diep geworteld geloof in de ‘betere Ik’ en in zo’n fascinerende, poëtische vorm beschreven als in deze roman die in Denemarken tot een van de beste hedendaagse literaire werken wordt gerekend.
Een beoordeling met vijf sterren bij de Duitse vertaling van de Deense roman Inga Heine (1898) van Jenny Blicher-Clausen waar menig auteur nog een puntje aan zou kunnen zuigen.

Maar helemaal onverdeeld was het succes van Jenny Frederikke Blicher-Clausen (1865-1907) in Denemarken niet. Het grote publiek liep met haar weg om de doorleefde emoties en de lyrische stijl. Ronduit poëtisch vond men het. En dat was ook zoals ze zichzelf in de eerste plaats zag: als dichter. Op jonge leeftijd schreef ze al poëzie in klassieke, berijmde verzen. Het was dan ook geen wonder dat – in tegenstelling tot de vele gefascineerde lezers – de culturele hervormer Georg Brandes en andere gezaghebbende critici weinig waardering konden opbrengen voor haar in hun ogen sentimentele rijmelarij.
Haar literaire debuut in 1885, een dichtbundel, verscheen onder het pseudoniem John Bentsen. Maar al snel verschool zij zich niet langer onder een mannennaam en trad ze onder haar meisjesnaam J. Blicher naar buiten. Andere dichtbundels volgden, evenals romans in verzen en historisch geënte toneelstukken. Inga Heine (1898) was dan wel haar prozadebuut maar haar dichtader bleek bij het schrijven ervan bepaald niet drooggelopen.
Haar huwelijk met de predikant Henrik Clausen eindigde met diens diep betreurde dood in 1901. Haar werk ademde na zijn dood volgens kenners een zekere weemoed en droefenis.

If happiness comes, life will be sweet, if it does not come, life will be bitter – bitter – and not sweet – but yet to be born

Kort gezegd gaat de roman Inga Heine over de liefde van een jong meisje, Inga, voor een oudere getrouwde man. Daarnaast werkt Blicher het thema uit, dat een vrouw het recht heeft om zich als kunstenaar te ontplooien. Inga wordt heen- en weergeslingerd tussen het verterende verlangen naar haar zielsmaatje en het besef dat ze een grote morele fout zou begaan door een gezin van de vader/echtgenoot te beroven. Ze geeft de liefde uiteindelijk op en kiest daarmee de weg van het levenslange lijden – een lijden dat aan de andere kant ook een verheffing van de ziel mogelijk maakt. Inga’s grootmoeder geeft op haar sterfbed de volgende wijze raad: ‘Bedenk altijd, dat lijden het leven waarde geeft even goed als geluk.’
Dit louterende lijden waarbij Blicher teruggrijpt op romantisch geïnspireerd gedachtegoed, is een doorgaand thema in haar werk. “Er is niets dat de mensch meer adelt dan verdriet”.1 En in de roman Het verloren Tooverland laat Blicher een van haar hoofdpersonen haar levensmotto op de volgende manier onder woorden brengen: ‘Ik dacht aan een gezegde van Browning, dat je misschien wel kent: ‘If happiness comes, life will be sweet, if it does not come, life will be bitter – bitter – and not sweet – but yet to be born.’2

Dien Logeman en Pauline Klaiber

Uitgeverij Honig had begin twintigste eeuw meerdere titels van J. Blicher in zijn fonds, alle vertaald door Dien Logeman.

Ook in het buitenland vond Blicher al snel een gretig lezerspubliek.
De Duitse vertaling van Inga Heine werd in 1901 verzorgd door Pauline Klaiber. Voor het Nederlandse taalgebied nam Dien Logeman-van der Willigen3 die taak in 1902 voor uitgeverij Honig op zich.

Dina Samuela (‘Dien’) Logeman-van der Willigen (1864-1925), was een in haar tijd zeer gerespecteerd vertaler Scandinavische talen plus Fins. ‘Zij bracht telkens iets mee van de frissche Noorderlucht, die zij zelf zo gaarne inademde,’ schreef een collega na het overlijden van Logeman.4 De typering ‘fris’ duikt vaker op in besprekingen van literatuur uit Scandinavië en duidt vooral op een bepaalde soberheid, een literatuur zonder tierelantijnen gepaard met diepgang en authenticiteit van ideeën. Met haar “bliksemsnelle begrip”5 maakte Logeman zich het Deens razendsnel eigen door de sprookjes van H.C. Andersen aan de hand van een Duitse vertaling door te spitten. Later volgde de studie van het Zweeds, Noors evenals het Fins. Niet alleen het taalkundige aspect boeide haar in de Scandinavische literatuur maar ook ‘de fijnheid van gedachten en rijkdom van gevoel’, zoals zij het noemde. De inhoud, de gedachte achter een werk woog voor haar zwaar.
Door het werk van haar echtgenoot verbleef het echtpaar enkele jaren in Engeland waar ze zich op het Engels toelegde.
Logeman was een begaafd autodidact die de diverse talen op hoog niveau leerde beheersen.

Pauline Klaiber-Gottschau (1855-1944), de Duitse vertaler van Inga Heine, was in veel opzichten de evenknie van Logeman. Als autodidact met een ongekende werkkracht vertaalde ze werk uit het Deens, Noors, Zweeds en Engels. Net als Logeman vertaalde ze veel werk van Blicher en Ingeborg Maria Sick. Maar ze maakte vooral naam met de vertaling van vrijwel het gehele oeuvre van Selma Lagerlöf. Als vertaler werd zij hoog aangeslagen, getuige ook Thomas Manns, toch een literair kopstuk bij uitstek, kwalificatie van haar vertalingen van Lagerlöfs werk als ‘zeer kundig’. 6 Ook in Nederland waren positieve geluiden over Klaiber te horen, zoals over haar vertaling van Konerne ved Vandposten van Knut Hamsun: “De Duitse overzetting van de hand van Pauline Klaiber-Gottschau laat zich aangenaam lezen.”7

Logeman en Klaiber: twee nijvere vertalers uit dezelfde periode in een vergelijkbaar genre. Beiden mag je met een indrukwekkende en goed ontvangen productie van in het totaal ongeveer 100 vertaalde titels cultuurbemiddelaars in optima forma noemen.
Ik vroeg me af of hun respectievelijke vertalingen van Inga Heine vergelijkbaar zijn of dat ze ieder hun eigen stempel op de vertalingen hebben gedrukt.8

Dichterlijke vrijheid

Titelblad:
(De) Motto: Lidelsen er en Livsværdi - ligesaa vel som Lykken.
En Nutidsfortælling
(Dt) Motto: Das Leiden ist ein Vorzug des Lebens - ebenso wie das Glück.
Roman aus der Gegenwart
(Ned) -

Al op het titelblad vallen verschillen op.
Blichers ondertitel ‘en Nutidsfortælling’ (een hedendaags verhaal) suggereert dat de roman met actuele problematiek in het hier en nu van de schrijfster speelt. Het motto over het lijden en het geluk in het leven, twee zijden van dezelfde medaille, dat zonder meer Blichers eigen levensmotto was, geeft al meteen een inkijkje in de teneur van het verhaal.
Klaiber vertaalt deze boodschap letterlijk, maar opvallend genoeg is er in de Nederlandse vertaling niets van terug te vinden. Of dat Logemans beslissing of die van de uitgever was, is verder niet te beoordelen.
Wel proef je hier al een beetje de respectievelijke vertaalstrategie van beide vertalers.
Klaibers vertaling is heel consciëntieus en volgt in de regel de brontekst vrij letterlijk, niet alleen op woordniveau maar ook grammaticaal/stilistisch. Logeman heeft de neiging vrijer met de tekst om te gaan. Ter illustratie de openingsalinea:

(De)En lille halv Mil fra Vesterhavet - netop saa langt inde i Landet og i Læ af Klitterne, at en Skov kunde trives paa Sydsiden og Gangene i den store Have voxe sig tætte, laa den gamle Gaard "Klitholm".
(Dt) Eine halbe Meile von der Nordsee entfernt, gerade so weit landeinwärts, dass unter dem Schutze der Dünen an der Südseite ein Wäldchen fortkommen und das Gebüsch der Gartenwege dicht aufwachsen konnte, lag der alte Herrenhof Klitholm.
(Ned)Nog geen halve mijl van de Noordzee lag het oude landgoed Klitholm. Juist ver genoeg het land in en voldoende door de duinen beschut, dat aan de zuidkant een bosch had kunnen gedijen en in de lanen van den grooten tuin hooge boomen konden groeien.

De oorspronkelijke gecompliceerde zinsconstructie met tussengeplaatste bijzinnen en het onderwerp aan het eind van de lange zin wordt in de Duitse tekst gehandhaafd, terwijl Logeman in de lange zin durft te knippen en zo het probleem van stroeve bijzinnen omzeilt. Ook haalt ze het onderwerp naar voren. Voor het Nederlands komt dit de soepelheid en leesbaarheid zeker ten goede. Het wordt hierdoor bijna een verhaal dat ook verteld kan worden. Daarbij moet ik wel aantekenen dat dergelijke complexe zinsconstructies in het Duits gebruikelijker zijn dan in het Nederlands.

Opmerkelijk is trouwens wel de eigen interpretatie van het woord ‘Gaard’. In feite betekent dat simpelweg boerderij of hoeve. Logemans ‘landgoed’ veronderstelt toch wel een groot areaal van al snel vijf tot tien hectare met een landhuis en meerdere bijgebouwen, terwijl Klaibers ‘Herrenhof’ een bepaalde archaïsche grandeur uitstraalt – officieel wordt die aanduiding evenals ‘Fronhof’ gereserveerd voor het grondbezit met woonhuis plus bijgebouwen van een ‘Grundherr’, een landeigenaar met juridische en bestuurlijke bevoegdheden. Na de revolutietijd rond 1848 is de titel Grundherr buiten gebruik geraakt.
Deze ‘Gaard’ Klitholm wakkerde duidelijk de fantasie van Klaiber aan: even verderop in de tekst vergaloppeert ze zich met een eigen toevoeging over een kleinzoon die in de oorlog om Sleeswijk-Holstein gesneuveld zou zijn:

(De)Fra ham gik den [Klitholm] i Arv til Sønnen og senere til Sønnesønnen.
(Dt) Von ihm erbte das Gut sein Sohn und von diesem wieder sein Enkel, der Anno 1864 als Freiwilliger im Kriege fiel.
(Ned) Van hem ging 't [Klitholm] over op den zoon, daarna op den kleinzoon.

Klaiber maakt het met deze persoonlijke noot wel heel bont maar ook verder heeft ze soms de neiging om de tekst naar eigen inzicht te ‘verfraaien’:

(De)Saa skrev han neden under:
(Dt) Dann ergriff er die Feder und schrieb unter die eben gelesenen Verse:
(Ned) Toen schreef hij eronder:

Logeman daarentegen reduceert de tekst met een zekere flair geregeld tot de kern van de boodschap en voorkomt daarmee dat een vertaling als onnatuurlijk zou ‘schuren’:

(De) at tage Studenterexamen/sad i Auditoriet og hørte en filosofisk Forelæsning
(Dt) Abiturienterexamen machen / ich sass im Hörsaal und hörte eine philosophische Vorlesung
(Ned)van plan om te gaan studeren / terwijl ik zat te luisteren naar een college over philosophie

Die flair legt Logeman ook aan de dag in aanspreekvormen en omschrijvingen. Klaiber blijft wat stijver, misschien zoals een goed Duitse uit die tijd ook wel betaamde. Logeman komt, binnen het register dat Blicher hanteert, in veel gevallen met sprankelende, natuurlijk aandoende vertaaloplossingen:

(De) min egen, egen Bedstemor Heine
(Dt) meine liebste, beste Grossmutter
(Ned) mijn eigen lieve grootje
(De) om Forladelse, Bedstemor Heine
(Dt) Ich bitte tausendmal um Verzeihung, Grossmutter
(Ned) ach, pardon, grootje-lief
Als Inga een hond toespreekt:
(De) min Basse
(Dt) mein Freund
(Ned) mijn goeie lobbes
(De) Jeg får næsten Kvalme af den slags
(Dt) Mir wird ganz übel von all dem Gerede
(Ned) Ik word akelig van al dat gezanik
(De) med store, gravitetiske Skridt
(dt) met grossen, gravitätischen Schritten
(Ned) met trotsche, deftige stappen

Een verhaal apart is de manier waarop de vertaalsters met de titel ‘Etatsraadinde’ omgaan.
Een Etatsraad/Etatstråd, in de regel vertaald met Staatsraad, is een titel die in verschillende landen een eigen betekenis heeft. In Denemarken en Noorwegen was het een door de koning verleende eretitel, veelal voor hogere ambtenaren of zakenlieden. In 1909 is deze titel afgeschaft. Een ‘Etatsrådinde’ is – afhankelijk van de context – de echtgenote of weduwe van de Staatsraad. Klaiber heeft binnen de mogelijkheden van de Duitse taal de optie om simpelweg ‘Staatsrätin’ als vertaling te kiezen. Voor het Nederlands ligt dat minder eenvoudig en is de vertaler op een omschrijving aangewezen. Logeman doet dat dan ook en gaat na de eerste verklarende vertaling op een elegante manier over op weduwe/mevrouw/dame:

(De)Die gamle frue Etatsraadinde
(Dt)die alte Staatsrätin
(Ned) de oude weduwe van den Staatsraad. Daarna: de oude weduwe/ de oude mevrouw/ de oude dame

Op andere plekken is Klaiber juist weer degene die explicatief te werk gaat. Dat doet ze bijvoorbeeld als het over een zogeheten holle weg gaat die door het gebruik zo uitgesleten en verdiept is dat hij als het ware tussen hellingen aan weerszijden ligt. Deze hellingen zijn in deze roman begroeid met een haag van struiken vol bloemen. Inga’s grootmoeder heeft deze hagen aangelegd als herinnering aan de hagen op het eiland Funen waar zij geboren en getogen was. Uit het verhaal is zonder meer duidelijk wat met Funense haag wordt bedoeld, maar Klaiber schrijft dat toch helemaal uit voor de lezer:

(De) 'Fynsk Hegn'
(Dt) ein heimatlicher Weg / ein Heckenweg der Insel Fünen
(Ned) 'Funensche haag'

Het blaffen van de branding

Het mooiste woord in de roman is voor mij ontegenzeglijk ‘Vestervovvov’. Het is een samentrekking van ‘Vesterhavet’, een alternatieve benaming voor Noordzee, en ‘vovvov’, een onomatopee voor het geblaf van een hond. In het Deens komt dit woord volgens korpus.dk maar eenmaal voor, en dan als titel van een fictieve film. Het is kennelijk een beeldend allitererend neologisme uit de pen van Blicher zelf en daarmee een vrijbrief voor vertalers om hun creativiteit de vrije teugel te geven. Je hoort het beuken en bulderen van de golven en je vingers jeuken om er iets in de trant van ‘brullende/bulderende branding’ van te maken. Klaiber geeft een sterke voorzet met ‘Wogenbrandung’, de branding der golven. Maar Logeman? ‘Noordzee’. Niet meer en niet minder. Op geen enkele van de vele plaatsen waar ‘Vestervovvov’ wordt gebruikt, komt ze tot een sprankelende optie, terwijl het haar toch bepaald niet aan vertaallef ontbreekt:

(De)Vestervovvov
(Dt)Wogenbrandung
(Ned)Noordzee

Maar met de vele gedichten rehabiliteert Logeman zich weer, terwijl Klaiber daar wel wat steken laat vallen. In grote lijnen kun je zeggen dat Logeman bij de poëzie van Blichers hand twee strategieën volgt. Ofwel ze vertaalt vrij letterlijk zonder handhaving van het eindrijm, ofwel ze vertaalt de verzen vrij met eindrijm. Klaiber blijft bij de vertaling van de versregels zo dicht mogelijk bij het origineel.
Merkwaardig genoeg laat Klaiber, al dan niet op aandringen van de uitgever, een heel essentieel gedicht weg. Het gaat daarbij om een gedicht dat de mannelijke hoofdpersoon zou hebben geschreven en waarin hij zijn verlangen naar de dood als oplossing van alle problemen uitspreekt:

Op de plek van de groene pijlen heeft Klaiber de twee gedichten weggelaten die bij Logeman een hele pagina vullen.

Wat kun je aan de hand van deze kleine greep vertaalvoorbeelden zeggen? In ieder geval dat beide dames knappe vertalingen hebben gemaakt die een groot publiek hebben bereikt en geënthousiasmeerd.
Maar naar mijn idee steekt Logeman er met haar autonome flair toch wel bovenuit. Juist die durf om los te komen van het origineel die van een vertaling een oorspronkelijk overkomende tekst maakt.

Voetnoten

  1. Het verloren Tooverland in de vertaling van Logeman, Uitg. Honig, Utrecht, 1904, p.48) is er helemaal van doordrenkt.
  2. Robert Browning (1812-1889), Engels dichter en toneelschrijver.
  3. Bij het schrijven van dit artikel is bij VNLex een uitgebreid vertalersportret van Logeman door Ester Jiresch in voorbereiding. Daarom wil ik hier volstaan met enkele algemene opmerkingen over haar leven en werk.
  4. M.E. Belpaire, in een in memoriam in Dietsche Warande en Belfort, 1925.
  5. In de woorden van de Deense auteur Ingeborg Maria Sick die later een intieme vriendin van Logeman werd. ‘Bliksemsnel was haar begrip, fijnopmerkend haar intuïtie, slagvaardig haar pittigheid.’
  6. Thomas Mann, Reden und Aufsätze, (Gesammelte Werke, Bd. 10), Fischer Verlag, Frankfurt, 1990, p. 639.
  7. Over de vertaling Die Weiber am Brunnen, Albert Langen Verlag, München, 1920. In: Vlaamse Arbeid, Jg 12 (1922), p. 359.
  8. Logemans vertaling van Inga Heine verscheen in meerdere drukken. Voor mijn vergelijking heb ik gebruik gemaakt van de achtste druk uit 1922. Uitg. Honig, Utrecht, 1922. Voor Klaibers versie gebruikte ik de vertaling uit 1901. J. Engelhorn Verlag, Stuttgart.

Eén gedachte over “Flair en fantasie in vertalingen van Dien Logeman en Pauline Klaiber

  1. De discussie over ‘vertalen wat er staat’ en ‘vertalen wat er niet staat’ zal altijd gevoerd blijven worden. Dit is een interessante bijdrage daaraan!

    Tevens is “Bedenk altijd, dat lijden het leven waarde geeft even goed als geluk” een mooi citaat om te onthouden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *