Een passiebloem tussen de kool

1850. De nagalm van Gyllembourgs pretentieloze alledaagse verhalen hing nog in de lucht. Resignatie en tevreden, vreedzaam huiselijk geluk waren het credo.
Tot plotseling december 1850 een heel ander, tot dan toe ongekend geluid de gemoederen danig in beroering bracht: de anonieme publicatie van een briefroman vol Jeanne d’Arc-achtige strijdbaarheid onder de titel Clara Raphael, Tolv Breve (Clara Raphael, twaalf brieven).

Eerste uitgave van Clara Raphael, Tolv Breve. Op de rug van het boek is de naam Heiberg prominent aanwezig.
Titelblad van Tolv Breve met 1851 als jaar van uitgave, een constructie die destijds niet ongebruikelijk was als een geschrift eind van het voorafgaande jaar verschenen was.

Anoniem of onder het pseudoniem Clara Raphael, hoe het ook zij, de naam J.L. Heiberg op de rug van de eerste uitgave deed vermoeden dat deze toenmalige coryphee onder de literatoren bij de totstandkoming betrokken was, een kunstgreep die hij voorheen ook al bij de eerste publicaties van zijn moeder Thomasine Gyllembourg had toegepast. Heiberg noemt zich op het titelblad en in zijn voorwoord de uitgever, maar het zou correcter zijn om hem als de intermediair, de tekstbezorger, te zien aangezien het werk bij uitgeverij C.A. Reitzel verscheen. In een uitgebreid voorwoord vol gezwollen taal beveelt Heiberg deze debuutroman warm aan bij het lezerspubliek. Hij noemt het ‘de pennenvrucht van een heel jonge, ongeveer twintigjarige vrouw en de lezer krijgt het hier in handen zoals zij het op papier heeft gezet, zonder dat ik er maar een tittel of jota in heb veranderd,’ en hij hoopt dat die ‘bekentenissen van een schone ziel’1 en ‘de vrucht van een rijk hart en van rijke talenten een welwillende ontvangst mogen krijgen.’ Lovende woorden van een prominente smaakarbiter – de weg leek hiermee geëffend voor de jonge debutante. Maar de werkelijkheid bleek weerbarstiger.

Mathilde Fibiger (1830-1872), de auteur achter Tolv Breve, groeide in Kopenhagen als jongste dochter van een militair in een milieu op waar op het eerste gezicht weinig affiniteit met literatuur en cultuur was. Toch hadden Mathilde en haar zus Ilia beiden de nodige schrijversambitie en hoopten ze op den duur van de pen te kunnen leven.
Fibiger dacht bij Heiberg aan het juiste adres te zijn om het manuscript van haar eerste roman waarin ze haar ziel en zaligheid had gelegd, te beoordelen. Aanvankelijk zag hij haar als aanstormend talent: hij was onder de indruk van haar literair hoogstaande taalgebruik en haar scherp analyserende argumentaties bij de uitwerking van de thema’s. In een uitgebreide correspondentie wisselden ze voorafgaand aan de uitgave van de roman van gedachten over het ideeëngoed, de compositie en het handelingsverloop. Over de meeste punten viel met Fibiger niet te discussiëren, zo na lagen de idealen haar aan het hart. Heiberg was in die fase degene die de achternaam Raphael voor Clara voorstelde. Als lezer ontkom je dan niet aan de associatie met de aartsengel Rafaël, symbolisch voor de ontwikkeling van Clara die de aardse liefde als egoïstisch verwerpt en kiest voor een platonische liefde tot meerdere eer en glorie van God. Er ontspon zich al snel een intensieve briefwisseling tussen beiden waarbij uit de brieven van Heiberg een onmiskenbare amoureuze ondertoon sprak die zijn oordeel wellicht gekleurd heeft. Zijn echtgenote, de actrice Johanne Luise, stak op een gegeven moment dan ook een stokje voor verder contact tussen haar echtgenoot en Fibiger. Johanne, door haar huwelijk opgeklommen van een wereld van de demi-monde tot de culturele elite, zag zich wellicht in haar positie bedreigd door de uitspattingen van haar man, een notoire amateur des femmes. De thuissituatie met een inwonende schoonmoeder die naar verluidt een tintelende verhouding met de zoon had, voedde deze gevoelens van jaloezie wellicht verder. Een teken aan de wand is misschien ook dat Johanne in 1851 ondanks haar eigen werkzame leven als actrice en schrijfster met Qvinde-Emancipation (vrouwenemancipatie) een giftig geschrift tegen geëmancipeerde vrouwen uitbracht.

Tolv Breve: een droom van vrijheid en gelijkwaardigheid

Mathilde Fibiger als jonge vrouw.

Mathilde Fibiger stelt in haar roman de scheve situatie aan de kaak dat een vrouw in veel opzichten niet gelijkwaardig was aan de man: beperktere opleidingsmogelijkheden en minder beroepsmatige armslag, kortom minder vrijheid om het leven zelf vorm te geven. Damernes emancipation (emancipatie van de vrouw) noemt ze het letterlijk. Het is een droom van vooral innerlijke, geestelijke vrijheid die ze verkondigt. Het is niet ondenkbaar dat haar vrijheidsstreven werd versterkt door nationale politieke ontwikkelingen na de afschaffing van het absolutisme vanaf 1848. Daarnaast verkent ze in haar roman uitgebreid de mogelijkheden om waarlijk religieus te leven.
Tolv Breve is in de vorm van een briefroman geschreven: twaalf brieven van Clara aan een gefingeerde vriendin Mathilde over haar droom van emancipatie en religiositeit. Een briefroman is een vorm die een bepaalde authenticiteit suggereert.2 Clara kan daarbij gezien worden als de spreekbuis van Fibigers eigen rebelse ideeën, terwijl de vriendin Mathilde een andere kant van Fibigers karakter personifieert: de behoudende, voorzichtige. Daarmee wordt de briefwisseling een literair spel met identiteiten, twee ‘ikken’ die met elkaar in gesprek gaan. Clara werkt net als Fibiger als gouvernante op het platteland (Fibiger op Lolland, het zogenaamde ‘platte pannekoekeiland’ ten zuiden van Kopenhagen), een van de weinige beroepsmatige mogelijkheden voor een meisje uit de burgerklasse. Het milieu waarin Clara/Fibiger verkeert, is naar haar idee bekrompen en kleinburgerlijk, een omgeving waarin iemand als zij totaal niet floreert, ‘Te midden van hen en hun interesses ontkiemt haar geest als een passiebloem die in een koolveld is geplant,’ zo formuleert Heiberg het treffend in zijn voorwoord. Clara is in haar brieven aan Mathilde niet bepaald zuinig met haar kritiek op die lokale gemeenschap, veelal beschrijft ze situaties en personen op een toon die hen belachelijk maakt. Sommigen noemen haar beschrijvingen humoristisch, maar daar valt mijns inziens over te twisten.

Een kerngedachte in het boek is dat Clara het huwelijk niet verenigbaar acht met vrijheid en persoonlijke ontplooiing, evenmin als met de wens om waarlijk religieus tot Gods eer te leven met het vizier op het eeuwige leven gericht. Een citaat van Schiller over Jeanne d’Arc, de Duitse bewerking van een Frans heldinnenverhaal, sterkt haar daarin en wordt een soort Leitmotiv: ‘Eine reine Jungfrau vermag jedwedes Herrliche auf Erden, wenn sie der ird’schen Liebe widersteht’.3 Bodil Wamberg legt in haar biografie over Fibiger4 de kern van Fibigers hang naar zelfstandigheid en ambivalente houding ten opzichte van liefde en huwelijk in traumatische jeugdervaringen doordat ze opgroeide in een gezin dat ontwricht werd door huwelijks- en liefdesleed.

In de loop van de twaalf brieven aan Mathilde merk je dat Fibiger als het ware struikelt over de diverse thema’s die haar hoog zitten, het gist in haar van de idealen die ze niet echt vorm kan geven en met elkaar weet te verenigen waarbij ze steeds meer vastloopt in twijfel. Eigenlijk zit Fibiger met haar streven naar harmonie van idee en werkelijkheid nog in de Romantiek geworteld. Als een soort deus ex machina verschijnt in brief 10 ineens een jonge baron, Axel, ten tonele die de weg tot de oplossing blijkt te zijn. Hun liefde is voor Clara’s gevoel niet verenigbaar met haar idealen en ze besluit op een gegeven moment dan ook om de wereld te verlaten en te strijden voor het hemelse, de ultieme vrijheid in een leven voor God. Als Axel na de nodige verwikkelingen bereid blijkt te zijn tot een platonische liefdesrelatie met Clara, een huwelijk tussen broer en zus (misschien niet toevallig dat een van Fibigers broers ook Axel heette) waarbij Clara alle ruimte krijgt om haar idealen waar te maken en voor God en haar eigen geestelijke ontwikkeling te leven (gaandeweg had de vrouwenkwestie zich verschoven naar het ideaal van een religieuze roeping: ‘het goddelijk zaad laten ontkiemen’), komt alles tot een goed einde.
Bij uitgeverij Wilde aardbeien is momenteel de vertaling van Clara Raphael, Tolv Breve in voorbereiding.

Clara Raphaelfejde

De roman ontketende een lawine aan reacties. Het was een ware sensatie dat een vrouw zich niet alleen zo openlijk uitsprak voor vrijheid en gelijkberechtiging van de vrouw maar ook aan het christen-zijn tornde. De eerste reacties waren voorzichtig positief. Haar volwassen en doorwrochte stijl werd geprezen, evenals de scherpe psychologische analyses, maar de revolutionaire inhoud lag gevoeliger. H.C. Andersen schreef: ‘De stijl is voortreffelijk maar haar ideeëngoed is gekunsteld, irreëel en onnatuurlijk.’ Meir Aron Goldschmidt (1819-1887), een Deens-Joods schrijver van onder meer sociaal geëngageerde geschriften en uitgever van het satirische weekblad Corsaren (De piraat/vrijbuiter), was onder de indruk van haar heldere taalgebruik en zelfbewuste ideeëngoed maar huldigde zelf het idee dat ware vrijheid er voor een vrouw uit bestond om in alle vrijheid de man te kiezen naar wie haar hart uitging, om echtgenote en moeder te worden. Maar al snel klonken er steeds meer negatieve kritieken. Er ontspon zich een ware ‘Clara Raphaelfejde’, een polemiek in bladen, tijdschriften en andere publicaties, waarbij de pen als geducht wapen werd ingezet. De stijlbreuk met de introductie van de liefdesgeschiedenis tussen Clara en Axel werd unaniem afgekeurd. En haar scherpe, in zekere zin arrogante uitspraken over de gemeenschap op Lolland schoten dat overwegend conservatieve milieu volledig in het verkeerde keelgat. Wellicht was de ontvangst welwillender geweest als ze niet in de hand had gebeten die haar voedde: als ze haar boodschap niet zo compromisloos en provocerend maar diplomatieker en in humor of ironie verpakt had gepresenteerd: c’est le ton qui fait la musique tenslotte. Kritiek was er ook van de kant van (nog niet georganiseerde) voorvechters van de vrouwenemancipatie die haar idealen irreëel, naïef en weinig constructief vonden, niet ingebed in de bestaande maatschappij en daarmee utopisch.

De briefroman van Pauline Worm (1851) als steunbetuiging aan Fibiger.

Een uitzondering vormde daarbij de auteur en feministe van het eerste uur Pauline Worm (1825-1883) die Fibigers ijveren voor adequate opleiding en economische zelfstandigheid van vrouwen onderschreef. Als lerares en latere directrice van een meisjesschool probeerde zij die ideeën zelf in de praktijk te brengen. Haar 44 pagina’s tellende geschrift, een alternatieve briefroman ‘over Clara Raphael, brieven aan een jong meisje van haar zuster’ (1851) was een creatief blijk van steun aan Fibiger.

Toen de ware identiteit van de auteur van Tolv Breve aan het licht was gekomen door de oplettendheid van een overijverige postbeambte die zijn conclusies had getrokken uit de stroom brieven tussen Heiberg en een zekere mejuffrouw Fibiger, gouvernante in Lolland, had dit de nodige consequenties voor haar persoonlijke positie en kon ze zich ook in de polemiek niet langer afzijdig houden. Haar publicatie Et Besøg (Een bezoek) uit 1851 wordt algemeen gezien als een poging om zich te rechtvaardigen. Maar opnieuw was dit een doorn in het oog van de recensenten. De balans sloeg steeds meer door in negatieve kritiek. De Lollandse lokale bevolking liet haar als een baksteen vallen en ook binnen haar eigen familie viel ze in ongenade. En Heiberg, die aanvankelijk toegezegd had haar de hand boven het hoofd te houden? Heiberg zweeg in alle talen. Hoe anders had haar leven misschien kunnen lopen als Heibergs echtgenote het contact tussen haar man en Fibiger niet had afgekapt.

Wie haar wel blijvend steunde was N.F.S. Grundtvig die niet alleen haar lezenswaardige Deens prees maar haar ook als een levende christen beschouwde en haar visie deelde dat ‘de band tussen man en vrouw geestelijk dient te zijn om een te kunnen worden met God en het eeuwige leven te kunnen bereiken’ evenals de benadering van het geloof als een diep innerlijke religieuze beleving, wars van alle dogmatisme. Ze woonde eind 1852 zelfs een tijdje bij hem en zijn vrouw in huis, een periode waarin ze onder het pseudoniem ‘de auteur van Clara Raphael’ En Skitse efter det virkelige liv (Een schets van het werkelijke leven) (1853) schreef, waarin ze op een mildere, nuancerender toon dan in haar debuutroman haar ideeën schetste en het verhaal beter op de werkelijkheid probeerde te laten aansluiten door het niet met een platonisch maar met een waarlijk huwelijk tussen de hoofdpersonen te laten eindigen. Het mocht uiteindelijk allemaal niet baten, het grote publiek en de recensenten hadden zich van haar afgekeerd. Dit ondanks positieve uitlatingen van bijvoorbeeld Goldschmidt die oordeelde dat ‘het geëxalteerde en afwijkende’ in deze roman ‘het verstandige en normale’ was geworden.

Armoede


Het leven was verder niet mild voor Fibiger, de bevlogen dromer van vrijheid. De vriendschap tussen haar en Goldschmidt had van zijn kant tot een blijvende liefdesband kunnen uitgroeien maar ketste af op haar drang naar zelfstandigheid en (waarschijnlijk) getraumatiseerde voorstellingen van liefde en huwelijk. Pogingen om een schrijverscarrière op te bouwen liepen op niets uit. Een volgende roman Minona (1854) nekte haar omdat daarin naar het oordeel van de critici een incestueuze verhouding tussen een broer en zus werd goedgepraat. Gedesillusioneerd en verarmd betekende dit het einde van haar schrijversloopbaan. Een enkele vertaalopdracht (bijvoorbeeld teksten van de Duitse auteur E.T.A. Hoffmann) en wat naaiwerk waren onvoldoende om in het levensonderhoud te voorzien. Ze woonde in armelijke omstandigheden, huurde naar verluidt bij voorkeur kamertjes waar een verwarmingsbuis van andere kamers doorheen liep om op die manier nog wat warmte te hebben. Als de situatie te nijpend werd door schaarste of ziekte, trok ze noodgedwongen tijdelijk bij familie in, maar die verstandhouding was gespannen. Met hulp van buitenaf kon ze uiteindelijk in 1863 een tweejarige opleiding tot telegrafist volgen. Zeker na het rampjaar 1864 met enorme aantallen gesneuvelde soldaten was iedere vrouwelijke werknemer welkom. Deze functie, waarin ze als eerste vrouw in dienst van de overheid opnieuw een pioniersrol vervulde, hielp haar er financieel doorheen, al moest ze blijvend opboksen tegen de dominantie van mannelijke collega’s. Nog een keer schreef ze een artikel: in 1869 verscheen een publicatie over de hang naar eenzaamheid: ‘Thuis, ín de stilte van de eenzaamheid begrijp je de betekenis van het leven’. ‘Thuis’ is de plek waar je waarlijk vrij bent.
De invloed van de in 1871 opgerichte vrouwenbeweging, Dansk Kvindesamfund, heeft ze met haar overlijden in 1872 nauwelijks meer mogen meemaken.

Postuum eerbetoon

Na haar dood trad er geleidelijk een kentering op in de manier waarop er naar haar werd gekeken. Was ze tijdens haar leven verguisd, in de jaren daarna groeide steeds meer het besef dat zij aan de wieg van de vrouwenemancipatie heeft gestaan, dat zij eigenlijk de eerste was die openlijk een discussie aanzwengelde over de rol van de vrouw. Niet alleen werd er ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Kvindesamfund een postzegel uitgebracht met haar beeltenis, er werd bij die gelegenheid ook de ‘Mathildeprisen’ in het leven geroepen, een prijs die wordt uitgereikt aan personen die zich hebben ingezet voor gender-gelijkwaardigheid. En in Kopenhagen herinnert het Clara Raphael-hus nog aan deze moedige maar onbegrepen idealist. Het Clara Raphael-hus werd in 1920 als woongemeenschap opgericht met zelfstandige woonruimte en een aantal gedeelde voorzieningen voor 150 alleenstaande vrouwen die met hun werk in hun eigen onderhoud konden voorzien. Het Clara Raphael-hus is nog steeds als zodanig in gebruik.

  

Voetnoten

  1. Heiberg kende zijn klassieken en ook bij een groot deel van het toenmalige lezerspubliek behoorden uitdrukkingen als deze tot het collectief geheugen. Deze formulering alludeert op ‘Bekenntnisse einer schönen Seele’ uit de ontwikkelingsroman Wilhelm Meisters Lehrjarhre’ (1795) van J.W. Goethe (1749-1832). Het betreft de titel van het zesde boek dat op basis van het dagboek van een non over de ware religieuze gevoelswereld gaat en daarmee tot het genre van de zogenaamde getuigenisliteratuur gerekend mag worden. Voor het citaat is de Nederlandse vertaling Wilhelm Meisters leerjaren door de gelauwerde vertaler Ria van Hengel, 2014, aangehouden. Frappant genoeg kiest Van Hengel niet voor de vertaling ‘getuigenissen’.
  2. In dit verband is het commentaar van Marjolein Landheer, een vaste volger van deze website, heel interessant: ‘Dat Fibiger haar roman in briefvorm schreef, was zeker geen keuze vanuit conventie. We spreken 1850, een eeuw nadat dat genre in zwang was. Toen Jane Austen in 1793-4 de briefroman Lady Susan schreef, was deze vorm over haar hoogtepunt heen. Twee jaar later begon Austen Sense and Sensibility aanvankelijk als briefroman, maar ging ze al gauw over op de ‘gewone’ romanvorm. Toen in 1848 Anne Brontës weergaloze The Tenant of Wildfell Hall uitkwam – in briefvorm – was het genre in Engeland al hopeloos verouderd – wat er mede de oorzaak van was dat de literaire kwaliteit van het werk destijds niet op waarde werd geschat.
    Virginia Woolf zag de mogelijkheden én beperkingen van een briefroman goed in. Haar feministische novelle Three guineas uit 1938 is bewust in briefvorm geschreven, juist omdat brieven de schrijver een kans geven om de dagelijkse realiteit en al haar kleine details te verwoorden (en aan de kaak te stellen). Een briefroman is misschien wel een ideale vorm om misstanden te berde te brengen.
    Dat er veel briefromans uit de 18e eeuw komen (van o.a. Samuel Richardson, Fanny Burney en ‘onze’ Betje Wolff en Aagje Deken), is niet verwonderlijk. Immers, alle correspondentie verliep in die tijd per brief en welgestelden waren een paar uur per dag bezig met het beantwoorden en verzenden van post. Met brieven als zo’n vanzelfsprekend onderdeel van de dagelijkse communicatie en als bron van ‘nieuwtjes’, moest een roman in briefvorm destijds heel natuurlijk hebben aangevoeld. Dat veranderde o.a. met de komst van de telegraaf. Mooi toeval dat Fibiger een opleiding tot telegrafist ging volgen.’
  3. Citaat uit Die Jungfrau von Orléans (1801) van de Duitse schrijver Friedrich (von) Schiller (1759-1805): ‘Een reine maagd vermag (= de kracht hebben om iets te doen) al het heerlijke op aarde mits ze de aardse liefde weerstaat’. Bij Schiller staat echter ‘[…] Eine reine Jungfrau vollbringt (= brengt tot stand) jedwedes Herrliche’
  4. Bodil Wamberg, Passionsblomsten: en biografisk fortælling om Mathilde Fibiger, Gyldendal 2009

2 gedachten over “Een passiebloem tussen de kool

  1. Pingback: Een frisse en energieke wind door het ingesnoerde vrouwenbestaan | vertaalschetsen.nl

  2. Pingback: ChatGPT als ‘gastauteur’ | vertaalschetsen.nl

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *