Dolende baarmoeders en dolhuyzen

Hysterie en zenuwzwakte

‘Haar geestesziekte manifesteert zich in het vrijwel volledige onvermogen om haar gevoelsleven te beheersen. Ze gaat soms als een ware furie tekeer,’ laat Amalie Skram Professor Hieronimus in de gelijknamige, op autobiografische gebeurtenissen gebaseerde roman uit 1895 zeggen over de gemoedstoestand van de hoofdpersonage Else Kant. ‘Hysterisch’ noemt hij haar met haar opstandige woede. ‘Uw vrouw is knettergek,’ krijgt Elses echtgenoot op een gegeven moment zelfs als diagnose te horen omdat Else weigert zich ‘met dankbaarheid in haar hart’ neer te leggen bij een rigide behandelregime van opsluiting op een afdeling in het gemeenteziekenhuis te midden van ‘een heleboel hysterische vrouwen’ waar sedatie met verslavende middelen als chloral en morfine een van de behandelpijlers was om de patiënten rustig te krijgen. Het onderscheid tussen hysterie en krankzinnigheid was kennelijk zeer arbitrair.

Als we de diverse bronnen mogen geloven, leed een groot deel van de (vrouwelijke) bevolking destijds aan een of andere vorm van hysterie. Kennen we hysterie tegenwoordig vooral als een term voor een paniektoestand, in de 19e eeuw was hysterie, ook bekend als ‘neurasthenie’ (zenuwzwakte), een vergaarbak voor een grote diversiteit aan met name nerveuze (onbegrepen) klachten als depressie, migraine, overspannenheid, zenuwinzinking, onbeheerst gedrag, psychoses, dementie, epilepsie en verslavingsverschijnselen zoals hallucinaties.
De oude Grieken schreven de nerveuze gemoedsbewegingen in navolging van Hippocrates toe aan een verstoring van de bloedcirculatie tussen baarmoeder en hersenen – de term hysterie is herleid van het Griekse woord ‘hystera’ voor baarmoeder. Deze etymologische link lag ten grondslag aan de toenmalige visie dat uitsluitend vrouwen vatbaar zouden zijn voor hysterie, een opvatting die nog tot eind 19e eeuw standhield. Dit verklaart ook dat heftige gemoedsbewegingen als opstandigheid en woede evenals geestelijke inspanningen in de vorm van ambitie en een hoog opleidingsniveau in 19e eeuwse ogen tot onvruchtbaarheid zouden kunnen leiden. Er zou daarbij te veel bloed naar de hersenen gaan in plaats van naar de voortplantingsorganen wat het vrouwenlichaam in disbalans kon brengen. Vooral vrouwelijke schilders, schrijvers en andere kunstenaars zouden een ‘kwetsbare’ groep vormen.
De baarmoeder zat volgens de antieke gedachte niet vast verankerd in de buikholte, maar zweefde los in het lijf en het stijgen en dalen ervan kon een adequaat functioneren van het lichaam en vooral de geest in de weg staan. De baarmoeder zou als een bezield wezen, een dier, op zoek zijn naar vocht of naar mannelijk zaad.

De behandeling van hysterie varieerde enorm. Voor een deel kon dit relatief eenvoudig zonder ingrijpen van een arts. Zo kon men proberen de positie van de baarmoeder te beïnvloeden met het gebruik van geuren: een onaangename geur zou de baarmoeder wegdrukken, een aangename geur juist aantrekken. Praktisch gezien kon je dit dus uitvoeren door bijvoorbeeld een welriekend parfum bij neus of vagina te houden.

Speciale electropathische gordels voor de behandeling van zenuwzwakte.

Ook het wijdverbreide gebruik van corsetten droeg naast het bereiken van een gewenst silhouet bij aan het op zijn plek houden van de baarmoeder. Voor gerichter gebruik waren speciale ‘electropathische’ gordels in de handel.

Laudanum.
‘Zenuwpillen’ tegen hysterie bij vrouwen.
Panacee tegen allerlei vrouwenkwalen.

En natuurlijk kon de hysterie ook beteugeld worden door het gebruik van sederende medicatie. Daarvoor was destijds een keur aan middelen vrij verkrijgbaar. Laudanum (een opiumtinctuur), codeïne, morfine, chloraal, chloroform – stuk voor stuk zwaar verslavende middelen – waren daarbij de eerste keus. Ze waren gemakkelijk en zonder recept te koop als remedie tegen klachten als pijn (zoals menstruatiepijn), hoest, diarree, slaapmiddel en als rustgevend middel. Het werd zelfs aanbevolen om laudanum in de voeding voor pasgeboren baby’s te doen om ze rustig te krijgen. Dergelijke ‘sedativa’ werden door de farmaceutische industrie in advertenties aangeprezen als panacee voor alle mogelijke kwalen en zouden dan ook in het medicijnkastje thuishoren. Bijkomend voordeel was dat deze middelen goedkoper waren dan alcohol, omdat over medicijnen geen accijns geheven werd.

Bij dergelijk ongecontroleerd en regelmatig gebruik lag uiteraard verslaving op de loer wat tot een vicieuze cirkel van oorzaak en gevolg kon leiden. ‘Any bout of serious sickness could easily leave a patient with an addiction, even after they had recovered from the initial illness, due to the […] liberal use of opiates.’1
Verder waren onder medische supervisie koud-waterbaden een aanbevolen remedie, evenals omstreden technieken als baarmoederelevatie (het omhoogduwen van de baarmoeder), handmatige vaginale massage en elektrostimulatie (zwakke electroshock-therapie) door middel van vibrator-achtige apparaten. Diverse van die apparaten die onder medisch toezicht dienden te worden gebruikt, hadden een attribuut voor vaginale toepassing om een ‘paroxysme’, spasme oftewel orgasme, te bereiken dat helend zou werken. Het huwelijk met regelmatige seksuele activiteit en vooral zwangerschap werd als uiterst heilzaam voor de zwevende baarmoeder gezien. Mocht dit allemaal niets uithalen, dan restte er altijd nog de operatieve verwijdering van de baarmoeder, hysterectomie.
Is het een toeval dat er zoveel vrouwen door mannelijke artsen als hysterisch en dus ontoerekeningsvatbaar bestempeld werden in een tijd dat de emancipatie van de vrouw steeds vastere vormen kreeg, de eerste vrouwen erin slaagden aan de universiteit toegelaten te worden (zo werd Aletta Jacobs in 1871 als eerste vrouw toegelaten aan de medische faculteit van de universiteit van Groningen) en vrouwen steeds meer functies in de publieke sfeer gingen bekleden die voordien aan de man waren voorbehouden – dit alles ten koste van huwelijk en moederschap?

Hypnose en psycho-analyse

Bij alle onbekendheid over de pathologie van geestesaandoeningen ging men van oudsher uit van een lichamelijke oorzaak, bij hysterie zag men zoals beschreven de dolende baarmoeder als boosdoener. Pas met het baanbrekende onderzoek naar hysterie bij vrouwen en hypnose door de Franse neurowetenschapper Jean-Martin Charcot (1825 – 1893) rijpte het inzicht dat er een niet-lichamelijke, neurologische component verantwoordelijk kon zijn.

Openbare les door Charcot in la Salpêtrière, schilderij door André Brouillet, 1887.

Zo toonde hij tijdens zijn drukbezochte openbare colleges, de leçons cliniques, in het Parijse universiteitsziekenhuis la Salpêtrière patiëntes bij wie hij onder hypnose hysterische aanvallen kon opwekken. Met Charcot als directeur werd la Salpêtrière een internationaal hoog aangeschreven onderzoekscentrum. Niet voor niets liet de schrijver en psychiater Frederik van Eeden zijn fictieve zielszieke hoofdpersonage Hedwig in Van de koele meren des Doods (1900) in la Salpêtrière opnemen om er dankzij de therapie (en het geloof) genezing te vinden.2 Ook de vermaarde Oostenrijkse neuroloog en grondlegger van de psycho-analyse Sigmund Freud (1856 – 1939) deed er rond 1885 onderzoek in nauw contact met Charcot. Volgens Freud werd hysterie veroorzaakt door onbewuste of verdrongen seksuele wensen of traumatische herinneringen dan wel aangeboren driften. In zijn Studien über Hysterie (1896) werkte hij de hypothese uit dat hysterie zou kunnen genezen door er onder hypnose over te praten. Na verloop van tijd ging Freud van hypnose over op het ‘vrij associëren’ om het onbewuste helder te krijgen en er daardoor bewust mee om te kunnen gaan.
Al met al betekenden de laatste twee decennia van de 19e eeuw een ware kentering in de diagnostiek en behandeling van geestesziekten. Althans op wetenschappelijk theoretisch niveau – of de patiënten in de diverse psychiatrische instellingen, een eufemisme voor krankzinnigengestichten, gekkenhuizen of dolhuyzen, er in die jaren daadwerkelijk veel van merkten, is nog maar de vraag. De diverse publicaties van ex-patiënten die rond die tijd het licht zagen, zijn vooral j’ accuse-achtige aanklachten en laten een schrijnend beeld zien.

Het krankzinnigengesticht

‘An insane place where you’ll never get out of.’

In 1887 verscheen het boek Ten days in a Madhouse van de Amerikaanse journaliste Nellie Bly (pseudoniem voor Elizabeth Jane Cochrane Seaman). Bly was een vrouw met durf die in opdracht van de krant New York World krankzinnigheid veinsde om (undercover) in de psychiatrische instelling op Blackwell’s Island bij New York te worden opgenomen en na te gaan wat er waar was van de geruchten over mishandeling en mensonterende toestanden aldaar. Zonder enige behoorlijke medische anamnese werd meteen geconstateerd dat ze ‘positively demented’, ‘a hopeless case’ en dus opnamerijp was. Ieder verweer van haar kant tegenover de artsen werd in de kiem gesmoord en hoewel Bly zich na de opname niet langer hysterisch en verward gedroeg, werd ook haar normale gedrag onverminderd als symptoom van krankzinnigheid geïnterpreteerd. ‘Consider this with a criminel, who is given every chance to prove his innocence,’ verzucht Bly.
De omstandigheden in de inrichting waren barbaars en onthutsend. Na de eerste dag van haar opname concludeerde Bly al:

'What, excepting torture, would produce insanity quicker than this treatment? Here is a class of women sent to be cured. I would like the expert physicians who are condemning me for my action, which has proven their ability, to take a perfectly sane and healthy woman, shut her up and make her sit from 6 A.M. until 8 P.M. on straight-back benches, do not allow her to talk or move during these hours, give her no reading and let her know nothing of the world or its doings, give her bad food and harsh treatment, and see how long it will take to make her insane. Two months would make her a mental and physical wreck.'3

Daarnaast stelt Bly de hardvochtige bejegening door de oppassers aan de kaak. Dat waren geen gediplomeerde verpleegsters, maar veelal vrouwen van het laagste allooi die er vaak alleen maar werkten om voedsel en een dak boven het hoofd te hebben en ongebreideld hun frustraties op de weerloze patiënten konden botvieren door lichamelijke en geestelijke mishandeling. De kans om de instelling als genezen verklaard te verlaten, was vrijwel nihil, terwijl Bly constateerde dat bij een groot deel van de patiëntes in feite totaal geen sprake van geestesziekte was; in veel gevallen betrof het vrouwen die de pech hadden door een moeilijke fase in hun leven psychisch uit evenwicht te zijn geraakt.
Na haar ontslag uit de instelling door toedoen van de krant zorgde haar relaas voor de nodige commotie. Er werd een onafhankelijk onderzoek ingesteld door een zogenaamde ‘grand jury’, een onderzoekscommissie van 13-23 burgers die beschuldigingen onderzoeken voorafgaande aan eventuele berechting, met als resultaat dat de overheid met een enorme financiële injectie van $ 1.000.000 over de brug kwam om de situatie in de inrichting te verbeteren. Dit maakte het ook mogelijk om gekwalificeerde artsen aan te stellen.
Bly’s journalistieke huzarenstukje is niet vergeten: enkele jaren geleden zijn er nog verfilmingen en een tv-serie op basis van haar boek haar onthullingen geproduceerd.

Maar ook in Nederland heersten er in die tijd vergelijkbare misstanden. In een door haar zelf uitgegeven brochure doet Johanna Stuten-te Gempt in 1892 een schokkend verslag van haar wederwaardigheden tijdens twee korte opnames in het dolhuys aan het Slijkeinde in Den Haag. Een aanvullende publicatie bevatte diverse getuigenverklaringen om haar verhaal kracht bij te zetten, want tenslotte zou je haar aantijgingen ook als de ‘Wartaal van een gek’ kunnen afdoen.4Stuten was een 60-jarige vrouw van goede komaf en met een uitstekende algemene ontwikkeling. Een depressie door het overlijden van haar echtgenoot deed haar in 1890 voor enkele maanden in het gesticht belanden. In weerwil van Bly’s statement ‘Two months would make her a mental and physical wreck’ had die periode Stuten niet geknakt. Integendeel, ze zag het als haar missie, substantiële verbeteringen doorgevoerd te krijgen ‘in het lot van diep ongelukkige medemensen’. Ook zij deed gewag van de erbarmelijke omstandigheden wat betreft kleding, voeding, huisvesting en de wrede en tartende bejegening door de ‘oppasseressen’. Vooral de strafmaatregel van de isoleercel was bij de bewaaksters favoriet, een onverwarmde ruimte van 1 bij 2 meter, zonder licht, lucht of welk comfort dan ook. Gemiddeld bracht een patiënte 6 van de 10 dagen in zo’n cel door, vaak om een futiliteit. Daarnaast hekelt Stuten het ruime gebruik van sederende middelen. ‘Opium of laudanum, hoe het ook genoemd wordt, is in veel gevallen een heilzaam middel, druppelgewijs toegediend; maar het wordt in een ontzaglijke hoeveelheid verstrekt om de patiënten maar rustig te houden; dan heeft het personeel zelf rust,’ aldus Stuten. Het dolhuys was een plaats waarin achter elk dossier een leven vol wanhoop schuil ging. Of in de woorden van Stuten:

'Maar die wanhoopskreten worden door niemand gehoord, de wereld hoort ze niet, de familie hoort ze niet en de afschuwelijke gestichtsmuren zwijgen als het graf. Er is geen contrôle, geen toezicht, geen bescherming voor ongelukkigen die minder dan een dier, die als het uitvaagsel van het mensdom worden behandeld. De dierenbescherming zou daar nog een vruchtbaar terrein voor haar werk hebben.'  

Het kostte Stuten na haar ontslag uit het dolhuys nog veel moeite en doorzettingsvermogen om voor elkaar te krijgen dat haar krankzinnigverklaring nietig werd verklaard omdat de verantwoordelijke artsen bang waren voor de negatieve publiciteit die ze naar buiten dreigde te brengen. En krankzinnigheid betekende in die tijd dat iemand handelingsonbekwaam was. Maar uiteindelijk slaagde ze erin, mede dankzij diverse getuigenverklaringen, de verantwoordelijke instanties te overtuigen van de onmenselijke toestanden en doffe ellende van de weerloze schepsels. Stutens pleidooi en inspanningen hadden effect: de directeur, regenten, artsen en het personeel werden ontslagen en de leefomstandigheden werden stapje voor stapje verbeterd.

The yellow wallpaper

De novelle The yellow Wallpaper door Charlotte Perkins Gilman (1892). Stelson is de achternaam van haar eerste echtgenoot.

Ook in de wereld van de fictie klonk kritiek op het lot van als geestesziek bestempelde vrouwen. Met de vrijheid die fictie biedt om de waarheid tot het bizarre te vervormen en situaties uit te vergroten kan een enorme weerklank worden bereikt. Een van de bekendste voorbeelden is de spraakmakende en veelvuldig vertaalde en verfilmde novelle The yellow Wallpaper door de Amerikaanse Charlotte Perkins Gilman uit 1892. Het is een feministisch getint werk over een (als ‘ik-verteller’ naamloze) schrijfster, die na de geboorte van haar eerste kind een zenuwinzinking heeft (met de kennis van nu zou de diagnose postnatale depressie correcter zijn). Haar echtgenoot lijkt als arts de aangewezen persoon om haar te behandelen. Hij adviseert een rustkuur en huurt met dat doel een afgelegen woning waar zijn echtgenote in een voormalige kinderkamer wordt ondergebracht voor een strikt regime van bedrust. Van meet af aan rust er een doem over het huis, ‘[…] I would say a haunted house […] there is something queer about it.’ Bezoek, bezigheden als lezen, schrijven en schilderen zijn uit den boze. En haar schoonzus Jane houdt nauwgezet in de gaten dat ze zich aan de voorschriften houdt. Rust, volkomen rust, met alle ruimte om de gedachten alle kanten op te laten waaieren.
Ze probeert haar man ervan te overtuigen dat ze met deze therapie niet geneest, zoals hij beweert, maar ze wordt niet gehoord en legt zich daar bij neer – de situatie maakt haar monddood: ‘So I take phosphates or phosphites—whichever it is, and tonics, and journeys, and air, and exercise, and am absolutely forbidden to “work” until I am well again. Personally, I disagree with their ideas. Personally, I believe that congenial work, with excitement and change, would do me good. But what is one to do?’
De kinderkamer is met zijn vernielde meubilair en beschadigde behang in een intrigerend dessin van kronkellijnen allesbehalve rustgevend. Het behang maakt de vrouw in haar isolement langzamerhand letterlijk gek, het stoot haar af maar heeft tegelijk een aanzuigende, obsederende werking: ’the bloated curves and flourishes—a kind of ‘debased Romanesque’ with delirium tremens—go waddling up and down in isolated columns of fatuity.’ Gaandeweg het verhaal nemen haar waanideeën en daarmee haar vlucht uit de realiteit steeds maniakalere vormen aan en ze raakt er vast van overtuigd dat er een vrouw (zijzelf) achter het behang schuilt. Dit resulteert in een meesterlijke slotscène waarin de inmiddels krankzinnige vrouw, in de waan dat ze van achter het behang bevrijd is, als een dier op handen en voeten over het lichaam van haar in onmacht gevallen en dus uitgeschakelde man kruipt:

''What is the matter?" he cried. "For God's sake, what are you doing!"  I kept on creeping just the same, but I looked at him over my shoulder. "I've got out at last," said I,  "in spite of you and Jane! And I've pulled off most of the paper, so you can't put me back!"  Now why should that man have fainted? But he did, and right across my path by the wall, so that I had to creep over him every time!' 
S.W. Mitchell, Fat and Blood: An Essay on the Treatment of Certain Forms of Neurasthenia and Hysteria (1884).

En passant valt in de novelle de naam van de neuroloog Mitchell: ‘John says if I don’t pick up faster he shall send me to Weir Mitchell in the fall.’ S.Weir Mitchell (1829-1914) was een arts uit Philadelphia die internationaal naam had gemaakt met de therapie van hysterie. Zijn beleid behelsde afzondering, complete bedrust, het vermijden van elke inspanning, of die nu van fysieke, intellectuele of creatieve aard was, electrotherapie en massage evenals het volgen van een vetrijk dieet zoals het drinken van enorme hoeveelheden volvette melk. Dit gaf hem dan ook de bijnaam ‘Dr. Diet and Dr. Quiet’. Ook Sigmund Freud was aanhanger van zijn behandelmethoden met rust en electrotherapie en mogelijk gaat het iconische gebruik van een divan tijdens therapeutische sessies zelfs terug op het idee van bedrust. De bekende schrijfster Virginia Woolf was een van Mitchells patiënten. Zij refereerde aan zijn therapieën in de roman Mrs. Dalloway (1925): ‘You invoke proportion; order rest in bed; rest in solitude; silence and rest; rest without friends, without books, without messages; six months rest; until a man who went in weighing seven stone six comes out weighing twelve.’ Ook Charlotte Perkins had in 1887 onder zijn supervisie een rustkuur gevolgd, wat haar inspireerde tot het schrijven van The yellow Wallpaper. Ze claimde dat Mitchell naar aanleiding van de novelle zijn behandelmethoden had aangepast, maar er zijn geen aanwijzingen dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. Al werd Mitchell zwart gemaakt in de novelle, hij was en bleef een onbetwiste autoriteit binnen zijn vakgebied.

Professor Hieronimus

Ik heb niet kunnen achterhalen of Amalie Skram The yellow Wallpaper kende, maar er zijn wel opvallend veel parallellen te trekken met Professor Hieronimus, dat enkele jaren later verscheen. Niet alleen de achtergrond van de hoofdpersonages ook de kritiek op de (in de ogen van de auteurs althans) ondoeltreffende therapie en de daarmee verbonden campagne om de verantwoordelijke artsen in diskrediet te brengen komt overeen. Net als Perkins putte Skram uit eigen ervaringen.

Het gemeenteziekenhuis te Kopenhagen met aparte vleugels voor mannen en vrouwen, 1870. Het ziekenhuis was van 1863 tot 1999 in gebruik. (Bron: Københavns Stadsarkiv)

Het decor voor Professor Hieronimus is de afdeling (nr. 6) in het gemeenteziekenhuis te Kopenhagen waar psychiatrische patiënten worden verpleegd. Aan het hoofd van deze afdeling staat de (fictieve) goed aangeschreven psychiater Professor Hieronimus. Hoofdfiguur Else Kant is een schilderes die vastgelopen is in haar werk en een soort ‘writers block’ ervaart waarbij het haar tot haar grote frustratie niet meer lukt om de taal te vinden voor haar boodschap, in haar geval om op het doek te zetten wat haar voor ogen staat. Daarnaast valt de combinatie met de verplichtingen van het huwelijk en het moederschap haar zwaar wat haar het gevoel geeft dat ze op alle fronten faalt. De situatie escaleert dermate dat ze zelfmoord overweegt door middel van een overdosis van de opium die ze tegen hoest en slapeloosheid slikt. De tijd is rijp voor maatregelen en geknakt door alle emoties stemt ze toe in een vrijwillige opname in het ziekenhuis in de hoop dat Professor Hieronimus haar door de mentale en emotionele crisis kan loodsen. Ze gaat er optimistisch van uit dat een paar dagen rust haar er wel weer bovenop zullen helpen. Maar haar hooggespannen verwachtingen worden niet vervuld – een therapeutisch gesprek met de arts blijft uit, de anamnese ‘geestesziek’ en hysterisch wordt op basis van vooroordelen gesteld en naderhand niet meer bijgesteld. Elke woede-uitbarsting en tegendraadsheid van Else wordt als een verder teken van haar zenuwzwakte bestempeld terwijl Hieronimus niet inziet dat die woede juist door zijn eigen bejegening wordt opgewekt. In tegenstelling tot de zenuwzwakke hoofdpersonage in The yellow Wallpaper wordt Else niet monddood gemaakt maar vindt ze juist kracht om zich tegen het beleid te verzetten en voor zichzelf en haar rechten op te komen.
Else krijgt meteen na opname te maken met het regime van bedrust. Daar ziet ze het nut niet van in aangezien ze vooral – en dat steeds wanhopiger – snakt naar rust in haar hoofd. Maar die is haar niet gegund want doordat op de afdeling overal de deuren openstaan, weerklinkt vooral ’s nachts een hels kabaal van ‘schel gegil, uitzinnig gekrijs, schoppen en stampen’ van psychiatrische patiënten die als beesten tekeergaan. ‘U hebt gelijk, ze zijn inderdaad behoorlijk hysterisch,’ zegt een van de artsen over de patiënten die zoveel stampij schoppen en schrijft extra chloral en opium voor om hen rustig te krijgen. Daarbij is het ijskoud op de afdeling, schieten warme kleding en voeding ernstig tekort, om maar te zwijgen van de hygiëne – uitzichtloze wantoestanden die doen denken aan de door Bly en Stuten beschreven situaties. De verpleegsters doen hun best en tonen volop begrip maar veel kunnen zij niet voor Else uitrichten aangezien hun handen zijn gebonden door voorschriften en protocollen.

Al met al zet de gewenste genezing van Else niet in, ondanks de toediening van forse doses chloral die wel waanbeelden geven maar haar niet helpen om in slaap te vallen. Hieronimus adviseert dan ook om haar voor langere tijd in St. Jørgen te laten opnemen, een krankzinnigengesticht even buiten Kopenhagen. Haar woede en onbeheerstheid worden als zeer ongewenst onvrouwelijk gedrag gezien, dat gecorrigeerd dient te worden. ‘Door afzondering en opsluiting?’ vraagt Knut, haar man, aan de arts. Omdat bezoek geweerd wordt heeft Knut nooit de kans gehad om de uitspraken van de arts op waarheid te toetsen. En dus wordt Else overgeplaatst.
Onder begeleiding van een bewaakster maakt ze de tocht naar St. Jørgen. Veel mededogen heeft deze vrouw niet met geesteszieken – wat zijn die schepsels tenslotte anders dan ‘een soort dieren.’
Elses verblijf in St. Jørgen, dat Skram beschrijft in På St. Jørgen (In St. Jørgen) (1895) is veel comfortabeler en humaner en haar genezing laat dan ook niet lang op zich wachten. Professor Hieronimus en På St. Jørgen vormen samen een tweeluik over Elses weg tot genezing.

Dr. K. Pontoppidan

Skram baseerde de personage Hieronimus op de arts Knud Pontoppidan (1853-1916), die sinds 1887 hoofdarts was van de psychiatrische afdeling in het gemeenteziekenhuis waar ze destijds zelf was opgenomen. Pontoppidan, een broer van de schrijver Henrik Pontoppidan die tot de kring van Brandes hoorde, was in 1883 gepromoveerd op het chronisch gebruik van morfine en doceerde in de jaren daarna psychiatrie aan de universiteit van Kopenhagen. Hij schreef het eerste Deense leerboek over neurologie in 1887, waarna hij tot hoofdarts psychiatrie werd benoemd. Op basis van moderne wetenschappelijke inzichten en onderzoeksresultaten voerde hij de nodige hervormingen door: lijfstraffen, dwangmiddelen en het opsluiten in een isoleercel werden afgeschaft, de afdeling werd meer ingericht als een medische verpleegafdeling met een open inrichting, de leefomstandigheden werden verbeterd en last but not least: er werd gediplomeerd verplegend personeel aangesteld. Kopenhagen liep daarmee internationaal aan kop.
Dat Else Kant juist op die plek in zo’n ondraaglijke, onmenselijke situatie met slechte zorg, kou en verwaarlozing belandt, lijkt dan ook geen getrouwe weergave van de realiteit en meer gebaseerd op wat elders in instellingen voor geesteszieken gebeurde. Daarnaast is de voorgeschreven bedrust een in haar ogen zinloze strafmaatregel, maar met de kennis van de toenmalige psychotherapie was het juist een voor die tijd moderne en algemeen geaccepteerde behandelmethode. Ook het feit dat ze Hieronimus kwalijk neemt dat hij niet naar haar luistert, is niet vreemd voor die tijd. Het was voor de publicaties van Freud eind jaren 90 van de 19e eeuw helemaal niet gebruikelijk om aandacht te schenken aan wat een geesteszieke zei. Al met al lijkt Skram hiermee een eenzijdig, negatief beeld van de situatie te schilderen zonder recht te doen aan de medische kwaliteiten van Hieronimus.
Karen Fastrup, een hedendaagse Deense auteur, stelt in haar nawoord bij de gebundelde heruitgave van Professor Hieronimus en På St. Jørgen5 dat Pontoppidan zich naar aanleiding van dit boek gedwongen zag zijn functie als hoofdarts in het gemeenteziekenhuis neer te leggen. Als je bedenkt hoeveel moeite Bly en vooral Stuten moesten doen om voor elkaar te krijgen dat een verantwoordelijk arts ontslagen werd, lijkt deze uitspraak in het geval van een gerenommeerd arts wat kort door de bocht. In dit verband is ook de boekrecensie van Edvard Brandes in het blad Politiken d.d. 7 maart 1895 interessant: ‘Ik zou de lezer dan ook willen adviseren de persoonlijke kritiek op de betreffende arts volledig te negeren en gewoon te genieten van de artistieke waarde van Professor Hieronimus.’ Hij zal zich niet alleen van Skrams aantijgingen hebben willen distantiëren omdat Pontoppidan de broer van een collega was – kennelijk wist hij beter hoe de vork in de steel zat.

Voorbeeld van een krantenartikel waarin Pontoppidan gehekeld wordt: ‘Hij is zelf gek! Weg met hem!’

Ondertussen kreeg de pers lucht van de boodschap die Skram met haar boek ventileerde en pakte die kritiek op met diverse artikelen en advertenties in dagbladen, wellicht als onderdeel van een grootschaliger sociaal protest tegen de autonomie van artsen en de misstanden in de psychiatrische zorg in zijn geheel.

Het werd een behoorlijk onfrisse lastercampagne waartegen Pontoppidan pas na twee jaar, in 1897, in verweer ging met de brochure Dr. Pontoppidans sjette Afdelings Jammersminde, van commentaar voorzien door Staatsraad Brun. Hij wees alle aantijgingen van de hand. Daarna legde hij zelf vrijwillig, maar verbitterd zijn functie neer. Bij zijn vertrek werd hij door collega’s en (ex) patiënten met hulde en eerbewijzen overladen. Daarna legde hij zich tot aan zijn dood toe op medische jurisprudentie en wetenschappelijk onderzoek – een gelauwerd wetenschapper die met zijn kennis en kunde veel respect afdwong, wellicht wat afstandelijk in de omgang was, maar zeker niet de incapabele arts zoals hij in de persoon van Professor Hieronimus wordt afgeschilderd.
Het blijft natuurlijk gissen, 125 jaar na dato, maar als je alles op een rijtje zet, lijkt het erop dat bij Skram feit en fictie door elkaar lopen en dat ze haar kritiek erg op de persoon heeft gespeeld, waarbij onduidelijk zal blijven of zij Pontoppidan door persoonlijke rancune in een kwaad daglicht wilde stellen of dat ze er door emancipatoir getint verzet tegen de mannelijke autoriteit toe gedreven werd. Ik schaar me dan ook graag achter Brandes’ raad om de roman vooral als fictie te beschouwen. Fascinerende fictie, dat wel.

Voetnoten

  1. Goodman, Ruth, How to be a Victorian, Londen, Penguin Books, 2014, p 283
  2. Lezenswaardig in dit verband is ook de roman Boken om Blanche och Marie door Per Olov Enquist, Stockholm, Norstedts Förlag, 2004, uit het Zweeds vertaald door Cora Polet met als titel Blanche en Marie, Amsterdam, Ambo/Anthos, 2005.
  3. Bly, 1887, p. 109
  4. Van Eijk-Osterholt, C.A., Bökenkamp, K., Wartaal van een gek, Het schokkende verhaal van Johanna Stuten-Te Gempt, Den Haag, Kruseman, 1983
  5. Kopenhagen, Gyldendal, 2020.

Eén gedachte over “Dolende baarmoeders en dolhuyzen

  1. Wat is het weer een mooi stuk geworden. Erg aangrijpend om over de lotgevallen van deze vrouwen te lezen. In dit licht is het wellicht interessant te benoemen dat inmiddels wetenschappelijk is aangetoond dat onderstimulatie (bijvoorbeeld dagen-, weken-, maandenlange bedrust en het verbod op geestelijke prikkels als lezen en schilderen) in veel gevallen hallucinaties veroorzaakt of bevordert. De Canadese neuropsycholoog Donald Hebb verklaarde dit in de jaren ’50 van de vorige eeuw aan de hand van zijn omgekeerde-U-curve-theorie, die als volgt kan worden uitgelegd. De relatie tussen “arousal” (prikkels of stimulatie) en functioneren heeft de vorm van een omgekeerde U. Bij weinig arousal is er weinig functioneren, en bij heel veel arousal functioneert iemand ook niet goed. Een beetje arousal is wel nodig om goed of zelfs optimaal te functioneren. Hoe deze relatie er precies uitziet, verschilt per individu, maar niemand heeft baat bij het compleet onthouden van prikkels en mentaal engagement. Bij zo’n gebrek gaat het brein “op zoek” naar prikkels en maakt het zelf zintuigelijke waarnemingen, zoals bijvoorbeeld een vrouw die achter het gele behang zit…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *