Verwrongen levens – de maatschappelijke dood van “anders-zijn”

Het werk van Vilhelmine Zahle (1868-1940), lerares en schrijfster, werd bij leven opgemerkt door pers en publiek, daarna al snel vergeten maar tijdens de tweede feministische golf in de tweede helft van de twintigste eeuw herontdekt, afgestoft en opnieuw uitgegeven.1 En toch was het maar een uiterst bescheiden oeuvre dat ze naliet: een handvol gedichten, een enkel journalistiek stukje en een novellenbundel met welgeteld twee novellen (I Sommerferien en Også en Kærlighedshistorie). Maar tegen die geringe kwantiteit weegt de inhoud, de thematiek die Zahle in deze novellen op papier zette, absoluut op. Zahle durfde het aan om één van de grote omsluierde, maar broeiende en gistende taboes van de “gemaskerde negentiende eeuw”2 op te pakken: ontluikende seksuele gevoelens bij jonge vrouwen voordat ze in het huwelijk treden. Voor de toenmalige tijdgeest een zonder meer ongepaste en verwerpelijke insteek.

Omslag van Vildsomme Veje in de uitgave van uitgeverij Hønsetryk (1982)

De bundel Vildsomme Veje (1890) (Ongebaande paden) geeft met de titel al aan dat Zahle een ongebruikelijk thema bij de horens vatte.
In I Sommerferien (In de zomervakantie) valt de vrouwelijke hoofdpersonage tijdens een vakantie waarin ze los is van alle restricties in Kopenhagen voor de avances van een charlatan, hoewel ze verloofd is met een degelijke man die haar een goede en verzorgde toekomst kan bieden. De gevoelens die deze verliefdheid bij haar losmaken zijn nieuw voor haar en ze gaat bijna zover eraan toe te geven, terwijl die ontrouw en de onbereikbaarheid van deze vluchtige vakantieliefde haar in het ongeluk zouden storten. Gelukkig komt ze bijtijds bij zinnen, keert ze innerlijk om van deze ongebaande weg voordat het een dwaalweg kan worden en kiest ze voor het veilige, traditionele huwelijk – maar wel zonder de tinteling van passie die ze in de vakantie had opgesnoven.

[Als Valborg, de vrouwelijke hoofdpersoon, na het vertrek van haar vakantieliefde alleen achterblijft, overpeinst ze het gebeurde:] 

'Nu ze zijn gevaarlijke ogen niet meer op zich gericht voelde, kon ze alles beter op een rijtje zetten. 
Van zijn kant was het niet meer dan een flirt, een spel geweest - zomers vermaak. Van haar kant was het zo diep gegaan dat ze het gevoel had dat ze een flinke tol had betaald om het genot van de liefde te mogen smaken, iets wat ze nooit voor mogelijk had gehouden.  
Nu wist ook zij hoe het voelde om verliefd te zijn.  
En nu was het voorbij. 
[...] En op dezelfde plek waar Valborg haar liefde vaarwel had gezegd, liep ze toen haar aanstaande man tegemoet met haar vroegere onwankelbare, vriendelijke rust over zich. Het was een droom geweest, onbekommerd en mooi, onbezonnen en spontaan - en nu stond ze oog in oog met de werkelijkheid - een werkelijkheid waar je op kon bouwen.' 

Vrouwenliefde

De andere novelle, Også en Kærlighedshistorie (Een ander soort liefde) is zonder meer de interessantste van de twee. Ook dit verhaal gaat over een onbereikbare liefde maar dan wel een van een heel ander kaliber: de liefde van een jong meisje voor een andere vrouw. Vrouwenliefde dus – hoe affreus! Een rechtgeaarde negentiende-eeuwer zou zich er bijkans in verslikken. Homoseksualiteit was immers strafbaar wegens “schennis van de openbare eerbaarheid”, in Denemarken nog tot 1930. Dit wel met de kanttekening dat dit alleen voor de herenliefde gold. Kennelijk was liefde tussen vrouwen zo ondenkbaar dat dit fenomeen niet bij wet geregeld hoefde te worden. Dwepende adoratie van een onbereikbaar rolmodel, omhelzingen, kussen, elkaars hand vasthouden: het is allemaal getolereerd binnen een meisjesvriendschap – toen nog meer dan nu misschien – en kan daarmee op het vliesdunne snijvlak tussen vriendschap en liefde balanceren. Maar de vrees dat de onthullingen in de novelle de tere, onberoerde meisjeszielen zouden kunnen schokken, bleek ongegrond – de novelle ademt tot de laatste zin een zedige braafheid met onmiskenbaar pedagogische elementen waaruit de lerares Zahle spreekt. Dit soort puberale onschuldige bevliegingen gaan vanzelf wel over als een meisje eenmaal de juiste man heeft gevonden en haar vervulling als echtgenote en moeder vindt, is een van de visies in het verhaal. Maar de receptie van literatuur is uiteraard voor een groot deel in the eye of the beholder – de novelle is tevens en vooral te lezen als kritiek op de gestolde maatschappelijke moraal die een dergelijk soort liefde niet levensvatbaar maakt.

Vilhelmine Zahle, tekening met grafiet en krijt door Liselotte Hildernisse (2022) naar een foto in privébezit van de familie Zahle.

Martha, de protagonist, is zonder veel liefde opgegroeid. Al op jonge leeftijd verloor ze haar moeder, haar vader is een wetenschapper die zich in zijn studeerkamer verschanst en het contact met de huishoudster is functioneel maar afstandelijk. Ze leeft geïsoleerd in haar eigen wereldje waarbij de boeken haar beste vrienden zijn – het zijn daarbij vooral de romantische schrijvers die haar wereldbeeld vormen. Is het dan verwonderlijk dat ze de vijf jaar oudere Edith verafgoodt en op een voetstuk plaatst? Ze blijft met die adoratie die zij verliefdheid noemt, in een poëtisch droomwereldje hangen – ze is de Romeo die op zijn knieën valt voor zijn aanbeden Julia. De fysieke invulling van de liefde ontbreekt volledig in het verhaal – dat onderwerp is voor Martha net als voor andere meisjes uit haar milieu het Grote, afschrikkende Onbekende, subtiel weergegeven in Martha’s verbazing dat Edith na haar huwelijk met Ernst niet minder van haar echtgenoot leek te houden.

Natuurlijke drift of niet

Het gaat Zahle in de eerste plaats om het fenomeen van liefde voor iemand van de eigen sekse binnen de kaders van het nature-nurture-debat. De jeugd en boekenwijsheid van Martha vormen weliswaar een basis en milieu voor de romantische, idealiserende liefde voor iemand van het eigen geslacht, maar geven verder geen verklaring of het ook een erfelijke aanleg, een aangeboren natuurlijke drift is. Martha probeert zich juist te forceren om de lichamelijke sensaties van verliefdheid te ervaren op basis van wat ze erover gelezen heeft, ze is niet iemand die een innerlijke drang tot bevrediging van natuurlijke driften heeft.
Zahle probeert Martha’s gevoelsleven niet wetenschappelijk te ontleden en oordeelt evenmin, de novelle blijft hangen op het niveau van Martha’s voortdurende zelfbevraging of het wel natuurlijk of gezond is wat ze voelt en hoe het zich tot de maatschappelijke en religieuze moraal verhoudt, met andere woorden of het goed of slecht is. Naast de innerlijke stem van Martha zelf in een uitgesponnen monologue intérieur klinkt ook de stem van de moraliserende maatschappij nadrukkelijk door:

'En Martha’s ontstelde gezichtsuitdrukking vol smachtend verlangen, vol onbegrepen verdriet, bracht Edith er soms toe zich af te vragen of er echt zulke onnatuurlijk geaarde vrouwen bestonden die alleen verliefd konden worden op iemand van hun eigen geslacht – en zo ja – was Martha soms een van hen? Was het meer dan alleen dweperij, meer dan een kinderlijke bevlieging? 
[...]'

[Scène als haar aanbeden vriendin Edith met de arts Ernst Stein trouwt:]

'Het paar stond voor het altaar. 
Martha moest glimlachen bij sommige woorden in de huwelijksinzegening: “Want de liefde, beste genodigden, is het mooiste geschenk van God. Er is gewoon geen groter aards geluk dan een ander heel innig lief te hebben.” 
En toch wist ze dat het waar was, ze kende het gevoel dat angst inboezemt en je hart als een dolle tekeer doet gaan en toch zo vol duizelingwekkende gelukzaligheid is, ze wist hoe je alles kunt vergeten als je de geliefde in de ogen kijkt. Maar dominee Eriksen zou dat soort liefde vermoedelijk niet begrijpen en goedkeuren, als hij in haar hart had kunnen kijken. Hij had het immers over liefde tussen man en vrouw, volgens de door de maatschappij en God bepaalde regels. Al het andere was onnatuurlijk, je reinste waanzin. Precies! Zulke abnormale wezens dienen de wereld zo snel mogelijk de dienst te bewijzen om te verdwijnen.'

Zelfmoordpoging

Dat ‘verdwijnen van de wereld’ neemt Martha letterlijk. Ze besluit dat ze na Ediths huwelijk een einde aan haar leven gaat maken door haar polsen door te snijden. Maar deze poging op zoek naar vergetelheid wordt verijdeld doordat ze op het moment suprême in zwijm valt ten gevolge van een plotseling optredende longontsteking. Een dergelijke rigoureuze vlucht uit het leven is in deze novelle dus niet de oplossing.

In de negentiende eeuw was zelfmoord niet onomstreden, het werd als misdaad gezien, als het zondigen tegen de kerkelijke orde. Zelfmoordenaars mochten als verstotenen dan ook niet in gewijde grond worden begraven. Een uitzondering vormden uiteraard martelaren die heldhaftig voor de goede zaak stierven. Marita Mathijsen signaleert in de naturalistische literatuur eind negentiende eeuw een golf aan zelfmoorden die te maken hebben met de eisen van de maatschappij. In de woorden van Mathijsen: “In de naturalistische romans van het eind van de negentiende eeuw is zelfmoord niet langer als een eredaad te savoureren, noch te kwalificeren als een verwerpelijke daad, maar is die het onontkoombare gevolg van een reeks natuurlijke processen.”3 (Ze noemt op dezelfde pagina frappant genoeg Denemarken één van de landen waar in de werkelijkheid in 1877 de meeste zelfmoorden voorkwamen.)
De gekozen middelen verschillen: “Bij de eervolle zelfmoord horen andere hulpmiddelen dan bij de oneervolle. Verdrinking en verhanging horen bij de lage soort, terwijl de sublieme zelfmoord gepleegd wordt met het mes, pistool, vergif of, fraaie variant, door zelfontploffing of door van een toren te springen.”4 Franse naturalisten laten hun personages bij voorkeur gif innemen: Flauberts Emma Bovary en Zola’s Thérèse Raquin en haar tweede echtgenoot doen het. Couperus laat Eline Vere aan een overdosis morfine sterven en ook Amalie Skram kiest voor deze weg in Constance Ring. In Martha’s geval zou haar vaders scheermes de oplossing moeten bieden.

Genezing

Ook de destijds gangbare visie dat homoseksualiteit een ziekte was waarvan je kon genezen, wordt aan de orde gesteld:

'Martha was tot bedaren gekomen, maar daarbij ook beroofd van het bijzondere dat ze bezat. Zonder die liefde die een soort tweede natuur was geworden en die haar tot dat bijzondere schepsel had gemaakt dat ze was geweest, was ze nu een doorsnee, herstellende zieke, moe, lui en gemakzuchtig en ze kon goed merken dat ze haar verdere leven “herstellend” zou zijn na haar “ziekte”, zoals ze de verliefdheid op Edith nu wel moest noemen. Daardoor miste Edith ook wel iets bij haar vriendinnetje. Waar was die stralende, warme blik waarmee Martha voordien naar haar had gekeken, waar waren die onstuimige, onverhoedse kussen, die kleine, naïeve, spontane liefdesbetuigingen, al die dingen waar ze vroeger over had gemopperd? Tja, dat miste ze nu echt. Het was eigenlijk wel zo leuk geweest, zo origineel!'

Dit fragment stipt tevens de vraag aan, in hoeverre de afwijkende geaardheid, het non-conformistische gedrag je identiteit bepaalt. “Er is geen ander zijn dan anders-zijn“, zoals de Nederlandse schrijfster Carry van Bruggen (1881-1932) het zo’n 100 jaar geleden zo raak formuleerde. Martha ‘geneest’, in die zin dat ze haar verliefdheid niet overwint maar slechts onderdrukt door symbolisch tastbare herinneringen als briefjes, rijmelarijen en foto’s in een hoedendoos weg te stoppen. Maar de prijs die ze ervoor betaalt is dat ze haar eigenheid verliest en verzandt in apathie en futloze resignatie.

De toenmalige recensies waren wisselend.
In Politiken oordeelde Edvard Brandes dat de novelle geloofwaardig en discreet was en absoluut meer aandacht toekwam dan ‘damesliteratuur’ normaliter verdiende. Het leek hem heel plausibel dat dergelijke heftige gevoelens tussen vrouwen voorkwamen, zonder dat er direct sprake hoefde te zijn van iets sensueels. Zahle bezat volgens hem een zeker talent, dat ze verder zou kunnen opvijzelen tot een persoonlijke stijl als ze alle boekenwijsheid zou laten varen. Brandes ging er net als veel van zijn tijdgenoten voetstoots vanuit dat homoseksualiteit een aandoening was waarvan je kon genezen.
De recensent in Berlingske was kritischer: “Die verliefdheid komt nogal hysterisch over en het verhaal boet aan geloofwaardigheid in als het jonge meisje na genezing van die toch wel gevaarlijke drang als een uitgedoofde vulkaan wordt beschreven.”
De critici beseften kennelijk niet dat Martha niet in de letterlijke zin van het woord geneest: ze verbrandt de herinneringen aan Edith immers niet maar stopt ze weg, verdringt ze.

Autobiografisch?

Agnes Nyrop in een van haar toneelrollen.

Er is het nodige over gespeculeerd of en in hoeverre Også en Kærlighedshistorie autobiografische elementen bevat. De argumenten die voor deze aanname pleiten worden eigenlijk volledig opgehangen aan een zinsnede in de necrologie die Zahle naar aanleiding van het overlijden van de actrice Agnes Nyrop (1841-1903) schreef. Nyrop schitterde vooral in blijspelen in het volkstheater in Kopenhagen en was immens populair bij het grote publiek. In uiterlijk lijkt ze model te hebben gestaan voor de personage Edith: een meditterane, lange schoonheid. Zahle volgde in 1883 acteerlessen bij Nyrop, maar liet de droom van een toneelcarrière al snel varen (net als Edith). Zahles dochter werd trouwens wel actrice.
“Kijk Gertrud,” zegt Zahle in het bewuste fragment tegen haar dochter, als ze Nyrop zien lopen, “Daar loopt de eerste liefde van je moeder!” En ze vervolgt: “[…] zij – Agnes Nyrop – was toen ik vijftien was mijn ideaal, de heldin van mijn dromen. Zoals dat zo vaak gebeurt, het dwepen van een jong meisje met een mooie, volwassen vrouw.”5 Het lijkt me toch een wat schamel bewijs voor een lesbische geaardheid, eerder het onschuldig dwepen met een idool, wat Zahle ook zelf in het fragment aangeeft. Zoals ook de hele novelle als illustratie van damesliefde blijft hangen in een kinderlijke dweperij met het onbereikbare. Je zou bijna concluderen dat Zahle het thema in haar fictie wel ter discussie wil stellen maar in feite ook niet weet welke emoties en situaties er nu precies bij horen.

De integrale vertaling van Også en Kærlighedshistorie (Een ander soort liefde) staat hier.

Nina

Også en kærlighedshistorie wordt algemeen bestempeld als het eerste Deense literaire werk over lesbische liefde. Ook in het nawoord bij de e-book editie van Lindhardt og Ringhof Forlag van 2017 staat dat zo te lezen. Maar klopt dat eigenlijk wel?
Per toeval stuitte in 2015 een medewerker in het archief van het Magnus-Hirschfeld-instituut voor seksuologie in Berlijn op een Duitse vertaling van een in 1883 (dus zeven jaar voor Zahles novelle) verschenen maar volledig vergeten Deense roman van Otto Martin Møller over een lesbische jonge vrouw: Nina – en psykologisk skildring (Nina – een psychologisch portret).6 De Duitse titel: Wer kann dafür? – eine sexual-psychologische Schilderung geeft al de richting van de interpretatie aan: homoseksuele geaardheid is een weeffoutje van de natuur, de mens zelf kan er niets aan doen. De vertaler in kwestie was zelf homoseksueel en voegde uit eigen beweging passages toe om het boek om te werken tot een voorlichtingsboek met algemene strekking.
Berlijn was vergeleken met Engelstalige gebieden duidelijk koploper op het gebied van seksuologisch onderzoek, met het Hirschfeld-instituut als toonaangevende plek. Tevens floreerde in Berlijn een uitgebreide homoseksuele subcultuur binnen de samenleving. Tussen Kopenhagen en Berlijn bestonden nauwe culturele banden en moderne Duitse hoofdstedelijke ontwikkelingen werden in Kopenhagen dan ook snel opgepikt.
Møller (1860-1898) was in zijn tijd behoorlijk succesvol als schrijver, vertaler en taaldocent (Portugees, Spaans en Duits) en keek daarmee verder dan de Deense grens. Om het ongekende en mogelijk shockerende van vrouwenliefde te dempen, verlegde hij mogelijk de handeling van het verhaal naar het tolerantere Duitsland.
In de literatuur is vrouwenliefde op zich niets nieuws – de dichteres Sappho van het eiland Lesbos waaraan het begrip is ontleend, bezong het in de klassieke oudheid al. Maar wat Møller (en later ook Zahle op haar manier met de aanhoudende zelfbevraging) deed, en wat hem tot een pionier maakt, is dat hij de psychologie erachter wilde ontrafelen.

De roman opent met de aankomst van de jonge Berlijnse beta-wetenschapper pur sang Otto Jünger in Heidelberg. In het donker en de regen dwaalt hij rond op zoek naar zijn hotel. Uiteindelijk vraagt hij een jonge vrouw de weg. Haar uiterlijk frappeert hem:

' Ze was allesbehalve mooi[...]. Voor zover hij het kon beoordelen was ze rond de twintig. Haar kapsel zag eruit alsof het onlangs heel kort was afgeknipt en ze liep tamelijk voorovergebogen - ze leek al met al geen bijzondere aandacht aan haar uiterlijk te besteden. Er lag kortom iets aparts over haar - geëmancipeerd, onvrouwelijk of volstrekt onaantrekkelijk kan ik het niet noemen; laat ik bij gebrek aan een betere formulering zeggen: een mengeling van iets unieks en iets problematisch. Ze was waarschijnlijk eerder voer voor een psycholoog dan voor een danspartner! Haar gelaatstrekken waren niet mooi of regelmatig. De meeste mensen zouden ze ronduit lelijk hebben genoemd, als ze niet zo interessant waren geweest - want dat waren ze.'

Nina intrigeert hem en hij voelt onbewust behoefte haar “unieke en interessante karakter” beter te leren kennen. Het sociale wereldje in Heidelberg blijkt klein en al snel krijgt Otto volop gelegenheid het contact met Nina te verdiepen – ze vinden in zekere zin zielsverwanten in elkaar en worden vrienden, al draagt Nina een groot geheim met zich mee dat ze niet met Otto wil delen – de lezer vermoedt al dat Nina’s hart uitsluitend voor de eigen sekse klopt. Zielsverwanten zijn ze misschien ook in die zin dat Otto meer een mannenliefhebber is? In elk geval is hij “niet als andere jonge mannen” en is hij met name gecharmeerd van Nina’s masculiene trekken:

'Zoals ze daar zat in die lange nauwsluitende jas, met onbedekt hoofd en dat korte door de wind verwaaide haar leek ze bijna op een jonge man. Geen zichtbare welving van een borst verried dat ze een vrouw was; haar gelaatstrekken waren grof en in haar blik lag iets onverzettelijks en zelfbewusts wat je zelden bij een vrouw aantreft. Dat was nu net het bijzondere aan haar: ze leek op geen enkele andere vrouw.[...] ze was een fenomeen."

Vrouwelijke schoonheid bezit ze dan wel niet maar intelligent en breed ontwikkeld is ze wel degelijk. Haar carrière als beeldend kunstenaar stagneert aangezien ze bij gebrek aan een muze inspiratie mist. Ze heeft een vrouw op wie ze verliefd is nodig om te kunnen schilderen. Otto kan die rol niet vervullen, maar zou haar wel kunnen steunen en stimuleren als ze de switch van schilder naar schrijver zou maken – dan zou hij haar leermeester kunnen zijn. Hij probeert Nina’s seksuele geaardheid te beïnvloeden, hand in hand met haar artistieke carrière. De gevoelens tussen hen verdiepen zich en hij vraagt haar ten huwelijk. Een leven van samen werken en schrijven ziet hij als ideale samenwerkingsvorm tussen hen beiden: samen werken, helemaal in elkaar opgaan, “werk als de toetssteen van hun prille liefde”. Nina geeft veel om Otto en denkt ook oprecht dat haar gevoelens voor hem een verloving rechtvaardigen – ze verlooft zich in tegenstelling tot Martha in Også en Kærlighedshistorie niet onder maatschappelijke druk maar vanuit een innerlijke wens.
Daarbij is Otto inmiddels wel op de hoogte van haar geheim.

'Ze had geen enkele man lief gehad, maar ze had de trilling in haar hart gevoeld die men liefde noemt. [...] Haar verliefdheid voor het jonge meisje was ongetwijfeld een ziekte, die genezen kon worden. Hij was bijna geneigd om te zeggen: een betovering die verbroken kon worden. [...] Het was inderdaad, zoals ze al had gezegd, iets ongehoords, iets onnatuurlijks, en het onnatuurlijke schrikt onwillekeurig af. Maar welnee, het kon gewoon niet anders, het moest bij haar wel om een zielsziekte van tijdelijke aard gaan, het zou vast en zeker veranderen, ze moest gered kunnen worden. En dat zou hij gaan doen!'

Zo optimistisch als Otto over haar “genezing” en zijn rol daarin is, zo verscheurd en somber is Nina. Al na een week verbreekt ze de verloving omdat ze inziet dat ze zich geen geweld aan kan doen. Anders dan Martha wil ze in haar integriteit geen misbruik maken van de gevoelens van haar verloofde. Ze beseft dat haar geaardheid niet levensvatbaar is en begaat als het ware “passieve” zelfmoord: ze loopt bewust een longontsteking op. Net als bij Martha vormt een longontsteking dus een kantelpunt, maar terwijl Martha alleen van binnen dood gaat, sterft Nina daadwerkelijk. De dood of het huwelijk – in beide gevallen een maatschappelijk acceptabele oplossing.

Onverbloemd

Nina en zeker Også en Kærlighedshistorie werden niet als onzedelijk of aanstootgevend beschouwd – er komt dan ook geen onvertogen woord in voor.
In het vrijere Berlijn van die jaren was dat wel anders. Daar zag in 1895 een obscuur, anoniem werk het licht met de suggestieve titel: Der Liebe Lust und Leid der Frau zur Frau.7 Het verhaal speelt zich rond 1895 af in Berlijn, al wordt dat niet expliciet aangegeven. Hoofdpersoon Felicitas, een schilderes, ontmoet de musicienne Edita en ze vinden in elkaar een “geistige Wahlverwandschaft”, zielsverwanten zijn het. Wanneer Edita in evakostuum voor Felicitas poseert, slaat de vlam in de pan. “Wir fühlten nur eines: unsere Liebe – Frauenliebe […] die Wunder berückender Erotik.” De verdere schilderingen van hun verhouding lieten dermate weinig aan de verbeelding van de lezer over dat er al snel meerdere juridische processen werden aangespannen om het scabreuze geschrift uit de handel te krijgen. Er is nu van dit boek nog maar één exemplaar over, en wel in de nationale bibliotheek in Berlijn. De oorspronkelijke uitgeverij valt niet meer te achterhalen, evenmin als de auteur. Destijds wees alles naar de omstreden Emilie Knopf die meermaals boetes opgelegd kreeg vanwege onzedelijke geschriften, maar zeker is dit niet.

Frappant is dat bovengenoemd werk juist in 1895 uitkwam, het jaar waarin Oscar Wilde in Engeland werd veroordeeld wegens onzedelijke (lees: homoseksuele) handelingen. In het overwegend puriteinse Angelsaksische taalgebied was lesbische liefde dan ook vooral pas een thema van de twintigste eeuw.8
Hetzelfde geldt voor Nederland. Naar mijn weten staat de eerste lesbische roman in onze contreien op naam van Marie Metz-Koning: Van een vriendin (1912). Dit is een van de laatste werken van Metz-Koning (1868-1926), die vooral bekend is geworden met haar gedichten en sprookjesachtige boeken, waarbij ze mogelijk geïnspireerd was door De kleine Johannes (1887) van Frederik van Eeden. Ook de invloed van Louis Couperus is in haar werk terug te vinden. Metz was net als haar grote voorbeelden zeer geïnteresseerd in de psyche.
Van een vriendin is (ook antiquarisch) niet meer te verkrijgen dus moet ik me voor nadere details verlaten op wat anderen erover hebben geschreven. Sander Bink heeft er in 2019 een uitgebreid artikel over gepubliceerd. 9 Bink noemt de briefroman “onverbloemd lesbisch met het onvermijdelijke vleugje radicaal feminisme en decadentisme”. Mogelijk is met deze roman toch een pareltje verloren gegaan.



Voetnoten

  1. Het is vooral aan de inspanningen van kleine uitgeverijen met feministische signatuur te danken dat vergeten werk van vrouwelijke auteurs boven water werd gehaald, zoals uitgeverij Hønsetryk te Kopenhagen (‘Høns’ betekent ‘kippen’ en ‘Hønsetryk’ is daarmee een aanduiding voor ‘vrouwenuitgeverij’).
  2. Marita Mathijsen, De gemaskerde eeuw, Amsterdam, Querido 2003, over de mentaliteit in negentiende-eeuws Nederland.
  3. Ibid. p. 147.
  4. Ibid. p. 135.
  5. Vilhelmine Gjøl-Zahle, Fru Agnes Nyrop, in Kvinden og Samfundet, 11-07-1903.
  6. In 2021 is het opnieuw uitgegeven door uitgeverij Ti Vilde Heste te Kopenhagen.
  7. zie ook https://www.lesbengeschichte.org/Pdfs/pdfs_politik_subk_deutsch/liebe_lust_dobler_d_2014.pdf
  8. Bijvoorbeeld Marguerite/John Radclyffe Hall’s verboden roman The well of loneliness (1928).
  9. zie https://rond1900.nl/van-een-vriendin-en-over-de-eerste-nederlandse-lesbische-roman-uit-1912 en https://neerlandistiek.nl/2019/05/van-een-vriendin-over-de-eerste-nederlandse-lesbische-roman-uit-1912/

2 gedachten over “Verwrongen levens – de maatschappelijke dood van “anders-zijn”

  1. Het is interessant om de novellenbundel van Zahle onder de aandacht te brengen, evenals de thematisch vergelijkbare werken waarmee je mooie parallellen trekt. Dit geeft een mooi tijdsbeeld van het aftastende discours rondom (vrouwelijke) seksualiteit aan het einde van de negentiende eeuw, die we gerust een preutse eeuw kunnen noemen. Het is frappant dat in de eveneens preutse achttiende eeuw de omstreden publicatie van John Cleland’s ‘Fanny Hill’ mogelijk was, een erotische briefroman dat zo’n verscheidenheid aan seksuele uitspattingen omvat dat fysieke aantrekkingskracht tussen twee vrouwen niet eens het spraakmakendst was. Weer eens wat anders dan de vele ‘conduct novels’ waarin men de les gelezen werd!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *