Een schurend familietafereel uit 1856

Toneel.
Als het doek opgaat ontvouwt zich als het ware een tableau vivant. Het lijkt of het iconische familieportret dat Vilhelm Marstrand in 1870 van huize Heiberg schilderde tot leven komt.
Op dat schilderij reconstrueerde Marstrand de mogelijke gezinssituatie rond 1845 toen de personages op de toppen van hun roem waren. Johan Ludvig Heiberg, de alom gerespecteerde ‘cultuurpaus’, zijn echtgenote, de fameuze actrice en publiekslieveling Johanne Luise evenals de grande dame van het literaire genre van ‘een alledaags verhaal’, Heibergs moeder Thomasine Gyllembourg. Aan de wand prijkt het portret van Gyllembourg dat Jens Juel rond 1790 van haar schilderde. Een Biedermeier-ideaal van huiselijke vrede. (Over deze personages heb ik al eerder een blogbericht geschreven, zie hier en hier.)

Maar niets is wat het lijkt.

De familie Heiberg bijeen op een schilderij van V. Marstrand (1810-1873), 1870.

Per Olov Enquist1 had bij het schrijven van het toneelstuk Från regnormanas liv (Uit het leven van de regenwormen) uit 19812 duidelijk Marstrands idyllische plaatje voor ogen maar zijn boodschap is een heel andere.
Het stuk is in Denemarken langzamerhand een klassieker geworden. Zo staat het nog steeds op het repertoire van het Kopenhaagse Folketeater. In Nederland is het in 1985 op de planken gebracht door theatergroep Trezoor in het kader van het Holland festival.

Fictief gesprek

Kortgezegd gaat het toneelstuk over een gesprek tussen de actrice Johanne Luise Heiberg3 (‘Hanne’ voor haar naasten en voor het gemak ook in dit bericht) en de schrijver H.C Andersen (HCA in deze blog).4 Het gesprek is fictief maar niet ondenkbeeldig, aangezien beiden in dezelfde kringen verkeerden. Terloops verschijnt ook de figuur van Hannes echtgenoot Johan Ludvig Heiberg5 ten tonele. Drie coryfeeën uit de culturele elite met theaterbloed in de aderen waar veel lovende literatuur over te vinden is.
Maar Enquist wil juist de schaduwzijde van hun succesverhaal vertellen en laat het gesprek tussen Hanne en HCA steeds meer gaan over de doorwerking van hun verleden en de hoge prijs die ze voor hun rijzende ster betaalden.
Enquist is op het onsympathieke af meedogenloos in de manier waarop hij de personages neerzet. Hij rekt HCA’s zwakke punten op en maakt van hem een kruiperige huilebalk. Heiberg heeft niets meer in de melk te brokkelen en wordt als het ware gereduceerd tot een figurant. Hanne is de spil die de regels van het spel bepaalt. Krachtig is ze, maar ook verhard, verbitterd en bedekt met een ijslaag.

Kunstgebit

In de openingsscène bezoekt Andersen (HCA) de Heibergs om zijn beschaamde hart te luchten over een rampzalig verlopen voordracht voor het koningspaar. Hij komt uithuilen, aldus Heiberg. HCA had een vlammende voordracht over de liefde willen houden.

HCA: Ik begin. “Koninklijke Hoogheden. Voor u staat een eenvoudig dichter, een dichter die het over de liefde wil hebben. Laat hem enige woorden spreken als huldeblijk aan u. De titel luidt ‘Amor Omnia Vincit’. De liefde overwint alles.” Daarna pauzeer ik even opzettelijk, om de spanning te verhogen. Dan doe ik mijn mond open om weer verder te gaan, en ik verlies mijn kunstgebit. 6

H.C. Andersen met zijn slecht passende kunstgebit.

Vol gêne moest hij als de Oudgriekse redenaar Demosthenes met een kiezelsteen in de mond zijn voordracht binnensmonds afraffelen. Een complete afgang dus. Hoewel HCA een begenadigd spreker was en graag en veel uit eigen werk voorlas, zijn er wel situaties overgeleverd dat zijn vlotte babbel hem in de steek liet.
Dat HCA toen een kunstgebit had, is een overigens een anachronisme. In zijn dagboeknotities heeft hij het in die tijd althans veelvuldig over kiespijn terwijl hij pas in 1864 melding maakt van een kunstgebit, dat hem de nodige ellende en ongemak bezorgt en als het ware een symbool van een naderende dood wordt. ‘Ik ben oud geworden, ik heb een kunstgebit gekregen dat me zeer doet. Ik ben niet gezond, ik ben op weg naar het graf, naar mijn dood.’7
Hanne kapt HCA’s ellenlange jammerklacht over het kunstgebit bruusk af:

Hanne: Nu is het genoeg. Houd er nu over op.
Andersen jammert door: Ik ben wereldberoemd om verkeerde redenen!
Hanne: Om verkeerde redenen?
HCA: Ja, vanwege die sprookjes voor kinderen … dat is toch niet echt …die tellen toch niet mee. Geen echte litteratuur. Het enige dat meetelt is gespeeld te worden in de Koninklijke Schouwburg. Echte stukken en zo.
Hanne: Loop naar de bliksem.
HCA: Wat zei u, mevrouw Heiberg?
Hanne: (…)Toneelschrijver wordt u nooit en te nimmer!
HCA: Waarom niet?
Hanne: U hebt een veel te vrouwelijke natuur.

En ze spreekt zich afkeurend uit over zijn nederigheid.
Hanne: U had de spelregels best eens kunnen leren. anders nemen ze ons nooit serieus.
HCA: Spelregels?
Hanne: Ik heb ze moeten leren. Mensen als wij moeten dat, meneer Andersen.
8

Slechts een paar zinnen maar er gaat een wereld van frustratie, schaamte en eenzaamheid achter schuil. Zo zat bij HCA de frustratie dat zijn droom om toneelschrijver te worden nooit uitkwam, heel diep.
Hanne en HCA waren beiden lelijke eendjes, armeluiskinderen uit de onderkant van de samenleving die zich omhoog werkten en furore maakten, enerzijds door hun ontegenzeglijk bijzondere talent, anderzijds dank zij de hulp en sturing van invloedrijke weldoeners. Zo vonden beiden in de toenmalige directeur van de Koninklijke Schouwburg Jonas Collin (1776-1861) een vriend en mecenas.
Ogenschijnlijk hadden beiden hun jeugdervaringen achter zich gelaten maar ze kampten daardoor duidelijk met een vertekend zelfbeeld. Bij Hanne kwam er nog de schaamte over haar Joodse afkomst bij, die ze stelselmatig negeerde. (Valse) bescheidenheid, overgevoeligheid voor afwijzing en kritiek, nederigheid, ontevredenheid en het gevoel een outsider te zijn ondanks een druk sociaal leven met veel visites, logeerpartijen en intensieve briefwisselingen. Met als gevolg een soort existentiële eenzaamheid die de grondtoon in hun leven vormde.

Twee talen

Het echtpaar Heiberg, H.C. Andersen, de oude vrouw die slechts wat wartaal spreekt en aan de muur het portret van Hanne, geschilderd door V. Marstrand in 1859.

Hanne en HCA hebben geleerd de gepolijste taal van de culturele elite te spreken, het toegangsbewijs tot de betere kringen. Hannes grootste weldoener in dat opzicht was onmiskenbaar haar twintig jaar oudere echtgenoot. Met een welgevulde bagage van fijnbesnaarde opvoeding bracht Heiberg Hanne de spelregels van de heersende klasse bij. Als Pygmalion kneedde hij haar tot zijn ideale kunstvoorwerp en maakte hij haar salonfähig.
Maar als de emoties hoog oplopen laat Enquist bij Hanne barsten in die vernislaag van beschaving verschijnen. Ze wordt grofgebekt: ‘pijpen’, ‘stompzinnig’, zuiplappen’, ‘weggepaft’, om een paar voorbeelden te noemen. De volkstaal van de jeugd komt er in al zijn ruwheid doorheen. Anderzijds geeft die pure, onbeheerste laag in haar ook de doorvoelde passie waarmee ze groot werd als actrice. HCA reageert vaak gechoqueerd: ‘Mevrouw Heiberg! Wat een taal!’9.
Maar ook hij spreekt welbeschouwd twee talen: de gecultiveerde die hij gepast acht voor zijn toneelstukken en de frisse, ritmische natuurlijke variant die de toon van zijn sprookjes bepaalt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist de sprookjes hem beroemd maakten. Het toneelwerk, waar zijn passie in eerste instantie lag, werd door onder anderen Heiberg meermaals afgewezen. HCA trok zich dat enorm aan, voelde zich een miskend talent. De relatie met de Heibergs kwam daardoor onder druk te staan en werd, in ieder geval van HCA’s kant, een soort haat-liefdeverhouding. Zo schreef hij in zijn dagboek over de afwijzing van het stuk Het Moorse meisje in 1840: ‘Slechtgehumeurd. Hoorde dat Heiberg Het Moorse meisje niet wil aannemen, vreselijk woedend, een krankzinnige nacht.’ En een paar dagen later de notitie: ‘Mevrouw Heiberg geschreven. Om één uur het stuk voorgelezen aan mevrouw Heiberg. Ze zei dat het meisje op een kerel lijkt en dat het stuk bombastisch is. Mijn kruiperige smeekbede of ze het wil spelen weerde ze af. Morgen antwoord. Woedend.’10
Je zou kunnen zeggen dat beiden zonder de taal van hun jeugd niet zo’n ongekend succes zouden hebben gehad. Het vormde hun identiteit.
Dit komt terug in de symboliek van de regenworm die zonder de aarde, de drek van zijn natuurlijke leefomgeving sterft. Hanne leest hierover aan het eind van het toneelstuk voor uit haar memoires:
Als ik bij mijn geliefde stenen trap zat, merkte ik vaak dat bij vochtig weer de regenwormen uit de aarde omhoog kwamen gekropen. Toen dacht ik dat die kleine wormpjes ernaar verlangden gewassen te worden, en om die wens van hen zo goed als ik kon te vervullen, zat ik uren lang in de aarde te graven, en ik verzamelde er zo veel mogelijk. Die regenwormen waste ik zorgvuldig, liefdevol; ja, ik spoelde die regenwormen zo goed, telkens weer in schoon water, dat ze tenslotte helemaal … schoon werden.’11 En stierven. Zonder de aarde, de drek van hun natuurlijke leefomgeving crepeerden ze.

1856 – een jaar van krakende glorie

Johanne Luise Heiberg, geschilderd door V. Marstrand in 1859.

Waarom koos Enquist voor het jaar 1856?
Het was in feite een rampjaar voor de Heibergs.
In de zomer van 1856 was Heibergs moeder, Thomasine Gyllembourg overleden. Tot aan haar dood woonde zij bij het echtpaar in huis, een wonderlijke en gecompliceerde menage-à-trois: Heiberg die het als tiener al als zijn bestemming zag om tot het einde voor zijn moeder te zorgen, de dominante Gyllembourg die de onvoorwaardelijke liefde van haar zoon opeiste en Hanne die daar tussendoor moest zien te manoeuvreren. Uit correspondentie komt trouwens wel naar voren dat er ook absoluut wederzijdse genegenheid tussen Hanne en schoonmoeder was.
Maar goed, Gyllembourg is bij Enquist dus van het toneel verdwenen. evenals haar portret dat bij Marstrand nog trots aan de muur hing. In plaats daarvan laat hij een jonge Hanne toeschouwen vanuit het schilderij dat Marstrand in 1859 van haar schilderde. Net als HCA’s kunstgebit een anachronisme.

Het absolute dieptepunt in 1856 was echter dat Heiberg in dat jaar genoodzaakt was zijn functie als directeur van de Koninklijke Schouwburg neer te leggen. Zijn conservatieve visie hield vernieuwingen tegen, een hetze, ’teaterkrig’, nekte hem en hij moest opstappen. Ondanks het moeizame huwelijk zag Hanne het toch als een levenstaak om haar man te revancheren. In 1856 startte ze met haar memoires die na Heibergs dood verschoven van jeugdherinneringen naar een poging om eerherstel voor hem te bereiken. De memoires die een jaar na haar dood in 1890 werden uitgegeven, veroorzaakten veel ophef. De kritiek spitste zich erop toe dat ze de waarheid verdraaide, ‘leugens’ noemde Georg Brandes het werk. Het waarheidsgehalte is wellicht discutabel, maar boeiend zijn haar herinneringen in elk geval door het tijdsbeeld dat erin geschetst wordt en de reflecties op de kunst van het acteren. In de eerste uitgaven waren de nodige passages geschrapt die volgens de bezorgers van haar werk niet door de beugel konden, te rauw en schrijnend, zeker als het over haar jeugd ging. Pas in 1944 zijn die alsnog in een aparte band uitgegeven.
Al met al een pregnant jaar, 1856.

Althans voor de Heibergs. Voor HCA was het geen slecht jaar. Hij was een paar maanden op reis geweest door Duitsland, was in Weimar met alle egards behandeld en kreeg de erkenning waar hij steeds zo naar verlangde: ‘De groothertogin trad me zo vriendelijk tegemoet en heette me welkom. De groothertogin-weduwe was er en keek toe terwijl de groothertog mij omhelsde en me op beide wangen kuste. Tranen stonden me in de ogen; ik bedacht dat ik, de zoon van een arme schoenmaker en een wasvrouw, werd gekust door de neef van de keizer van Rusland; hoe twee uitersten samenkomen.’ Waardering ook van de grote Charles Dickens die een brief aan HCA aanhief met ‘Dear and worthy Hans!’12

Liefde en dood

HCA komt al snel tot de slotsom dat hij voor zijn lofrede aan het hof beter het inmiddels zilveren huwelijk van de Heibergs als voorbeeld had kunnen kiezen.
HCA: Die zou over de liefde gegaan zijn. Over het gezin. ik zou geprobeerd hebben mijn … droom van de liefde weer te geven. Ik denk eigenlijk…dat ik het …over u gehad zou hebben! Over de familie Heiberg! Amor Omnia Vincit!13

Wat weet hij ook van huwelijksgeluk? Hij stelt zich, aldus Enquist, in zijn onervarenheid en naïviteit voor dat huwelijksgeluk is om ’s avonds samen bij de lamp te zitten en elkaar voor te lezen, als op het schilderij van Marstrand. Maar Hanne weet wel beter.
Hanne: Wilde u niet schrijven over de liefde die alles overwint? Maar dan moet je er heel dichtbij komen. Zodat je kunt zien.14
En wat zie je dan? Bitterheid, kilte, een ijslaag.
Brieven uit 1854/5 tussen Heiberg en Hanne laten zien dat ze het met haar vurige gemoed niet altijd even gemakkelijk had bij de afstandelijke Heiberg, De brieven die in een periode van lange afwezigheid om te kuren voor de gezondheid werden geschreven, zijn liefdevol maar leidden er uiteindelijk niet toe dat Heiberg en Hanne elkaar nader kwamen. Ze konden niet zonder elkaar maar ook niet met elkaar. De liefde was dood.

Er zijn in het toneelstuk veel verwijzingen naar de dood.
HCA is met zijn kunstgebit op weg naar de dood, Gyllembourg is dood. De oude vrouw, die ondanks het warrige Jiddisch dat ze uitkraamt, niet Hannes moeder is maar Hanne zelf, vlak voor haar dood. En Heiberg is onzichtbaar en verkeert in het universum van de astronomie, dood voor de echte wereld. De gevoelens zijn dood. De pijn is dood. Eigenlijk is alles en iedereen dood.

Hanne: ‘Maar tenslotte was het of ik door een vliesdun ijslaagje bedekt werd, een ijslaagje dat de geluiden en signalen van buiten dof en onduidelijk maakte … alsof ik … was ingekapseld . In een cocon van ijs. En alles wat vroeger pijn had gedaan, het verdriet, de kwellingen, de angst, de vergissingen, de onrust, het verdriet, alles wat mij in leven had gehouden … kwam op een afstand. […] zonder die pijnplekjes zijn we niets, alleen maar dood. Zodra ze worden ingekapseld , beginnen we te sterven. […]15

Voetnoten

  1. P.O. Enquist, 1934-2020, Zweeds schrijver van met name romans die op de geschiedenis zijn geënt. Met Livläkarans besök (Het bezoek van de lijfarts), 1999, brak hij internationaal door.
  2. P.O. Enquist, 1981, Från regnormarnas liv. Door Rita Törnquist-Verschuur vertaald als Uit het leven van de regenwormen, Een familietafereel uit 1856, 1985, p. 11 ff. Törnquist is als vertaalster vooral bekend geworden door vertalingen van het werk van Astrid Lindgren. Ze heeft de tekst zeer nauwgezet vertaald, althans als ik dat vergelijk met de Deense vertaling van Enquists Zweedse origineel. Ik heb hiervoor de volgende uitgave gebruikt: Fra regnormenes liv, Et familiemaleri fra 1856. In het Deens vertaald door Frederik Dessau. Uitgave door Dansklærerforeningen/Skov. 1984.
  3. Johanne Luise Heiberg-Pätges, 1812-1890, grootste actrice tijdens de Deense Gouden Eeuw, afkomstig uit een proletarisch milieu, al jong ontdekt en door haar grote talent en niet in het minst de bemoeienissen van haar latere echtgenoot J.L. Heiberg opgeklommen tot de top van de culturele elite.
  4. Hans Christian Andersen, 1805-1875, een van de belangrijkste Deense schrijvers uit de negentiende eeuw. Net als Hanne Heiberg een armeluiskind dat furore maakte in de kunst. Hij ambieerde tevergeefs een carrière als toneelschrijver maar werd vooral beroemd door zijn sprookjes.
  5. Johan Ludvig Heiberg, 1791-1860, literatuur- en cultuurcriticus, schrijver van vaudevilles, lichtvoetige en elegante komedies met zang en dans. Van 1849-1856 directeur van de Koninklijke Schouwburg in Kopenhagen.
  6. Uit het leven van de regenwormen, p. 8.
  7. Hans Christian Andersen, Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd. Bezorgd en vertaald door Edith Koenders, 1998, de Arbeiderspers, p. 197.
  8. Uit het leven van de regenwormen, p. 11ff.
  9. Uit het leven van de regenwormen, p. 24.
  10. Hans Christin Andersen, Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd, p. 76.
  11. Törnquist, p. 59. Merkwaardig genoeg vertaalt Törnquist ‘regnormerne’ stelselmatig als ‘dauwpieren’ in plaats van ‘regenwormen’, wat niet strookt met de titel. Hier heb ik dat veranderd in ‘regenwormen.’
  12. Hans Christian Andersen, Nooit rijk, nooit tevreden, nooit verliefd, resp. p 153 en 155.
  13. Uit het leven van de regenwormen, p.16.
  14. Uit het leven van de regenwormen, p. 33/4.
  15. Uit het leven van de regenwormen, p. 51.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *