Ik blijf me erover verbazen dat sommige auteurs na generaties nog gelezen worden terwijl de faam van andere gaandeweg verbleekt, al genoten ze in hun eigen tijd grote bekendheid. Voor het Deense taalgebied zijn wat de negentiende eeuw betreft Thomasine Gyllembourg en (de overigens uit Noorwegen afkomstige) Amalie Skram blijvers gebleken. Op de voet gevolgd door Erna Juel-Hansen en ook wel Olivia Levison.
Maar als je te midden van kenners bijvoorbeeld de naam noemt van Magdalene Thoresen die toch zo’n 20 boeken op haar naam heeft staan, word je met een glazige blik aangekeken. En dan te bedenken dat de filoloog Anton Andersen in een overzichtswerk uit 1896 (zie de kadertekst onderaan dit bericht)1 Magdalene Thoresen in één adem noemde met Skram. Dat deden er meer in die tijd, al klonken er ook reserves: ze kon bij al haar schrijftalent toch ‘niet tippen aan de genialiteit van Skram’.2
Tamme natuurbeelden van Finnmark?
Voor de generatie vrouwen die in de geest van de moderne gennembrud publiceerde, geldt volgens Andersen dat de psychologische uitdieping van personages ondermaats is en dat hun stijl bepaald niet uitblinkt in fris taalgebruik. ‘Met name mis je bij die schrijfsters originele beschrijvingen voor natuurbeelden. Ze vervallen daarbij vaak in tamme cliché’s’.3
Maar wat te denken van deze natuurschildering? Pompeus wellicht, maar in ieder geval wel origineel:
De lichte hemel in een midzomernacht welft zich over een golvende zee en de naakte kusten van West-Finnmark weerkaatsen het zonlicht.
Het is en blijft het beeld van een woestijnlandschap. De kleur is die van verdroogde aardkorst - donker richting het water, lichter naar de hoogvlakte toe waar het rendiermos groeit. Maar in de gloed van de zon krijgen zelfs de strakke trekken van de woestijn een glimlach en het lijkt of er alleen maar een vruchtbaar regenbuitje nodig is om de verscholen kiemen uit de grond te laten schieten.
De grijze bergmassieven zouden er zwaar en levenloos bij staan als de zee er niet naast zou liggen en jeugd en schoonheid zou toevoegen. Doordat de zee er donker omheen golft, springen de klippen er in alle naaktheid zelfs goed gekleed uit: de golfslag geeft hun leven en als de zee bij hevige storm met reuzenkracht tegen hen oprijst krijgen ze het karakter van een lijfwacht die de vernietiging weghoudt van alles wat vrucht draagt in het arme land.4
Het fragment komt uit de tweedelige bundel Billeder fra Midnatsolens Land (Beelden van het land van de middernachtszon) die Magdalene Thoresen in 1884/6 publiceerde. Andersen geeft grif toe dat dit werk ‘mannelijk is qua originaliteit, maar tevens met een diep innig gevoel dat vrouwen eigen is.’5 En ideale combinatie, zou je zeggen. Volgens Andersen heeft zij met dit werk de aanduiding midnatsolens land gemunt voor de noordelijkste provincie van Noorwegen, Finnmark, het land van de Sami. ‘Ze gebruikt echte vaktermen en doet dat over het algemeen met een deskundigheid die eigenlijk alleen aan mannen voorbehouden is,’ vervolgt Andersen. Ze schrijft over de geografie van dat desolate terra incognita, over de groei en de ondergang van diverse nederzettingen, over culturele en historische veranderingen, over beroepsmatige bezigheden als visserij, handel en mijnbouw. Dat brede beeld verweeft ze met volksverhalen. Alle lof van Andersen dus voor haar mannelijke intellect. Thoresen schreef deze Billeder toen ze 65 was op basis van haar ervaringen tijdens een reis van een jaar per passagiersschip langs de fjorden van Finnmark tot aan de Noordkaap. Een gevaarlijke tocht waar menige jonge kerel nog voor zou terugdeinzen.6
Geen berg te hoog
Maar wie was deze Magdalene Thoresen eigenlijk, die ongewone vrouw die in een vrij recente publicatie als ‘en kristnet Viking’ (gekerstende Viking) wordt gekarakteriseerd? 7
Anna Magdalene Thoresen, geboren Kragh (1819-1903), verder in dit artikel MT genoemd, groeide op in een arm gezin in het Jutse havenstadje Fredericia, waar haar vader als schipper en scheepstimmerman de eindjes ternauwernood aan elkaar kon knopen. Van onhandelbaar kind groeide ze uit tot een uitermate eigenzinnige jonge vrouw. Zo gaat het verhaal dat ze eens als matroos verkleed en met een sigaar in de mond over het strand kuierde. Bron van roddel en achterklap natuurlijk maar ook van heimelijke bewondering voor een vrouw die dat toch maar durfde.
De bedoeling was dat MT (‘Malene’) in het kledingvak zou gaan werken, maar dat was haar te saai. Met steun van connecties met wat meer financiële armslag lukte het haar in Kopenhagen een opleiding tot huislerares te volgen. In die periode ontmoette ze haar eerste maar zeker niet laatste grote liefde, de IJslandse student Grímur Thomsen, die later als dichter en diplomaat bekendheid verwierf.
Daarmee brak een uiterst tumultueuze, warrige periode voor MT aan. Ze wist een baan als gouvernante te bemachtigen in Herøy, ver weg in het noordelijke fjordengebied van Noorwegen. Daar zou ze les gaan geven aan de vijf kinderen van een tweevoudig weduwnaar, de predikant Hans Oscar Thoresen.8 Maar daar aangekomen bleek al snel dat ze onbedoeld zwanger was en ze keerde medio 1843 terug naar Kopenhagen voor de bevalling. Het is niet helemaal duidelijk wie de vader was, maar door inmenging van Thoresen nam Grímur Thomsen uiteindelijk de opvoeding van het jongetje voor zijn rekening. Deze losbandige misstap vormde overigens geen belemmering voor een huwelijk met Thoresen in oktober 1843. Een opmerkelijke stap, aangezien hij behoorlijk streng in de leer was. Was MT met deze uiting van vrije liefde een feministe avant la lettre? Een tijdgenote zou later over haar schrijven dat ze zich net zomin verwant voelde met ‘kwezelige, vrome schrijfstertjes als met vrouwen die met tromgeroffel de vrije liefde verkondigden.’ 9 MT was autonoom en koos haar eigen pad, al liep dat niet altijd in de maat met maatschappelijke conventies of stromingen.
Domineesvrouw op een fjordeneiland
Het leven in een pastorie op het eiland Herøy een stuk ten noorden van Trondheim was geïsoleerd en doordrenkt van conservatieve normen en waarden die in diepe religiositeit verankerd waren. De religieuze verdieping die MT hier als domineesvrouw ervoer, bepaalde haar verdere denken en doen met als resultaat een curieuze mengeling van moraliserend, zwaarmoedig ‘donker’ en gepassioneerde liefde voor het bruisende hier en nu en de mannen die op haar pad kwamen.
Al een jaar na het huwelijk aanvaardde dominee Thoresen een ambt in Bergen. Hij legde haar schrijfwerk en sociale contacten geen strobreed in de weg – integendeel – hun huis in Bergen fungeerde op een gegeven moment zelfs als een soort literaire salon met Henrik Ibsen als een van de frequente bezoekers. Ibsen huwde zelfs een dochter, Susannah, waarmee MT Ibsens schoonmoeder werd.
MT ontmoette in Bergen ook de auteur Bjørnstjerne Bjørnson, een rijzende ster in die tijd en van 1857 tot 1859 directeur van de Noorse Schouwburg in Bergen, als opvolger van Ibsen. MT was als bij donderslag betoverd door zijn verschijning. Alhoewel hun contact een onmiskenbaar amoureus tintje had, zeker na de dood van dominee Thoresen, bleef het bij vriendschap. Mogelijk ook omdat Bjørnson vermoedelijk homoseksueel was. Bjørnson heeft MT enorm geholpen bij haar schrijfcarrière, die voor MT na het overlijden van haar man in 1858 bittere noodzaak was om rond te komen. Het weduwenpensioen was ontoereikend voor het gezin dat inmiddels uit 9 kinderen bestond. Er werden met enig succes een paar toneelstukken van haar hand opgevoerd in de schouwburg, misschien meer door haar connecties dan door de kwaliteit ervan. Daarnaast schreef ze poëzie, waarvan de bundel Digte af en dame (Gedichten van een dame) door Bjørnson anoniem werd uitgegeven in 1860. Ze verhuisde kort daarop met haar 9 kinderen naar Kopenhagen in een poging om daar bij uitgevers een voet tussen de deur te krijgen.
Haar Noors-Deense nationaliteit maakte dat ze eigenlijk nergens als nationale auteur werd gezien, wat het aanvankelijk moeilijk maakte om een toelage te bemachtigen. Voor Denemarken was ze de weduwe van een Noorse dominee die Deens schreef met een Noors randje. Voor Noorwegen bleef ze de Deense die het Noors maar matig beheerste. Maar ze had het geluk dat ze mee kon liften op de toenmalige fascinatie in Denemarken voor alles wat Noors was. Noors was exotisch, Noors was mode. Het Deense lezerspubliek smulde van de Noorse couleur locale die ze opriep met de setting op het Noorse platteland, met folkloristische elementen en natuurlijk met haar Noors getinte idioom.10 Vrijwel haar hele oeuvre heeft het Noorse platteland als decor met de gewone man, de visser, de boer als haar personages. Vaak put ze uit volksverhalen en – gebruiken en laat ze haar verhalen in vroeger tijden spelen. Ze is diep onder de indruk van de grootsheid van de ruige natuur, die diepe sporen trekt in huid en hart van de plaatselijke bevolking.
Al deze elementen zijn terug te vinden in de roman waarmee ze in 1864 definitief doorbrak, Signes Historie (Het verhaal van Signe), het trieste verhaal over een ongehuwde moeder.
Het verhaal van Signe
De arm van de Hardangerfjord die naar het zuiden afbuigt en de Sørfjord wordt genoemd, is absoluut het interessantste deel van deze streken, tenminste als je ervan uitgaat dat het interessante aan de natuur vaak de moeilijkheid is, die te bedwingen. Het water kleurt hier donkerder in de schaduw van de immense bergketen die met zijn steile hoogten de fjord volgt en maar zelden tot een kleine weide of een oneffen helling afvlakt, waar enkele verspreid liggende lage huisjes en een paar wat grotere boerderijen een nederzetting vormen. Op het eerste gezicht lijkt een wezen dat zich in een van die kabinetjes van de natuur vestigt, buiten de normale wetten van de wereld te staan en alleen zijn eigen wil te volgen. Maar als je beter kijkt is het tegendeel waar. De beschaving heeft ook hier zijn zegen en zijn vloek uitgesproken en het hart breekt ook hier in de strijd tussen vooroordelen en het eigen rechtvaardigheidsgevoel.
De openingsscène introduceert meteen al plaats en handeling. In de volgende alinea verneemt de lezer dat het verhaal zo’n honderd jaar eerder speelde, voor de goede orde: rond 1760 dus. Duidelijk geen actueel thema uit Kopenhaagse burgerkringen, maar een setting in een kleine godsvruchtige gemeenschap in het eilandengebied van Noord-Noorwegen. De pastorie is daar de centrale, gezaghebbende plek. De plaatselijke dominee is een verbitterde weduwnaar die weinig hart voor de plaatselijke bevolking heeft. Zijn zuster Rebekka heeft de huishoudelijke taken in de pastorie en de zorg voor de lichtzinnige domineeszoon Gudmund op zich genomen. Tegen de klippen op probeert ze haar broers verkilde hart te vermurwen.
Signe is de vijftienjarige dochter van een redelijk welgestelde boer en het zonnetje in huis, het licht in haar vaders ogen.
De plot laat zich raden: Gudmund en Signe worden verliefd. Een liefde die niet eens oogluikend wordt toegestaan maar als volstrekt ongewenst wordt beschouwd. De vaders van beide zijden stellen dan ook alles in het werk om het stel uit elkaar te drijven. Maar de gelieven ontmoeten elkaar heimelijk – met ongewenste gevolgen. Dit wordt niet expliciet beschreven maar op een gegeven moment wordt in het verhaal duidelijk dat Signe zwanger is.
En dan begint het drama. Gudmund wordt door zijn vader naar een andere stad gestuurd om daar te gaan studeren terwijl Signe als een maatschappelijke outcast wordt veroordeeld tot een leven binnenshuis. Haar vader kan niet met de schande overweg die ze over het huis heeft laten neerdalen en negeert haar en het kindje, een jongetje.
Maar het christelijke geloof verlangt dat een kindje gedoopt wordt, ook al is het buitenechtelijk. Het is extra gecompliceerd dat dit uitgerekend door de grootvader voltrokken zal moeten worden. Volgens oud volksgebruik moet een ongehuwde moeder publiekelijk boete doen als ze weer door kerk en maatschappij opgenomen wil worden. Als symbool daarvan moet ze haar zondige hoofd bedekken met een zogeheten ‘skamplag’, een schanddoek.11
Signes vader dwingt haar ter kerke te gaan en het kindje zelf ten doop te houden. Pas dan zal hij haar weer als zijn dochter beschouwen:
'Sta op,'zei hij streng. 'De kerkklokken luiden al.' Langzaam richtte ze zich op. Maar het was een andere Signe dan degene die ineengezakt was. Hiervoor glinsterde toch nog her en der tussen de schaduwen van het verdriet een flakkerende vonk levensvreugde, nu waren de fijne trekken verstijfd tot een ernst die in het aardse leven nooit meer zou verdwijnen, [...]
Signe trilde van top tot teen. Ze probeerde zich te vermannen en een beslissing te nemen, wat haar heel zwaar viel. Maar het moest gewoon. En toen liep ze langzaam naar de oude kledingkast. Ze trok een lade uit en rommelde wat tussen de spulletjes. Ze pakte er even een bonte zijden doek uit, maar alsof ze bij een vergrijp werd betrapt, legde ze die weer snel terug en keek doodsbenauwd om naar haar vader. Toen vond ze eindelijk wat ze zocht en ze draaide zich om met een dunne witte linnen doek in haar handen.
'Hier, Massi,' zei ze, ging zitten en gaf de linnen doek aan de oude dienstbode. 'Bind deze doek om mijn hoofd ... ik kan het niet.'
'God sta me bij,' barstte Massi uit. 'Ik sta als een rietje te trillen, hoe kan ik dat nou bij dat arme kind omdoen.'
[Maar uiteindelijk gaat het hele gezelschap ter kerke, Signe hand in hand met haar vader.]
Ineens riep iemand: "Daar komt Signe met haar schanddoek!" Maar daarmee was er ook een punt achter al het gesmiespel gezet. Het beestje was bij zijn naam genoemd en er daalde rust neer in de gemoederen.
Signe wijdt zich daarna aan sociaal werk onder de stichtelijke bezieling van Rebekka en ze richten samen een schooltje op om de jeugd religieus besef bij te brengen. En steeds draagt Signe de witte schanddoek.
Dan eindigt het verhaal in een soort apocalyps. De pastorie vat vlam, Rebekka komt in het vuur om, en Gudmund, de eeuwig afwezige, duikt als een godswonder plotseling op en stort zich in de vuurzee om te proberen nog iemand te redden. Meer dood dan levend wordt hij uit het brandende huis gedragen. De dominee is na de doop van zijn kleinzoon langzamerhand zijn verstand verloren, maar rijst zich in een laatste helder moment op en zegent Signe en de stervende Gudmund. Met zijn laatste krachten rukt Gudmund de schanddoek van Signes hoofd en neemt al stervend haar schande mee het graf in. Een louterend vagevuur als theatrale finale. “Kijk, daar komt Signe zonder de schanddoek!” roept een van de omstanders. Signe is eindelijk verlost.
Uitgesponnen beeldspraak
In het verhaal zijn weinig dialogen, vooral Signe zwijgt meestal, hooguit fluistert ze wat. Maar haar zielswereld is intens. MT probeert die roerselen, haar verwarring, verdriet en hoop psychologisch uit te diepen en als moraliserende alwetende verteller in breed uitgesponnen, bijna Homerische vergelijkingen, weer te geven:
'En toen kuste hij me,' fluisterde Signe even later bijna onhoorbaar en ze zuchtte. Maar die zucht was gewichtloos en fladderde als een vlinder met gouden vleugels weg om later neer te strijken op een wilde kamperfoeliestruik bij het hek, waar kruiden en gras nog geplet lagen door de druk van Signes tere gestalte.12
Signe liet haar verlangen vrij rondvliegen. Er was toch niemand die het zag. Maar haar verlangen vloog zo lang heen en terug dat het langzaamaan begon weg te kwijnen. Toen de waterkoude, mistige en winderige herfstdagen weer over de weiden lagen, zat het vaak zwaar en moe met natte, neerhangende vleugels op zijn nest en had het slechts een verdord blad mee als karige proviand voor de winter.13
Vertaalkeuzes
Signes historie werd tot zo’n kleine honderd jaar geleden nog in het Duits vertaald. Een van de eerste vertalingen was die uit 1901. Hierbij valt het voorwoord van de uitgever op waarin hij op uiteenlopende vertaalstrategieën ingaat. Vrije vertalingen zijn in zijn ogen toegestaan voor simpele romannetjes. Maar bij een werk van zo’n groot kaliber en met zo’n eigen stijl als Signes historie is de vertaler verplicht heel nauwgezet te werk te gaan om het origineel zo dicht mogelijk te benaderen, om het even hoe moeilijk het is om het karakteristieke van de vaak compacte en ontoegankelijke stijl weer te geven. Als een vertaler de weg van de minste weerstand kiest, bestaat aldus de uitgever, het risico dat Thoresens poëtische stijl in smakeloze zoete sentimentaliteit ontaardt.
Hij heeft het in zijn voorwoord over ‘vertaalsters’, maar in de inhoudsopgave staat er maar één met naam genoemd, de destijds gerenommeerde Noors-Duitse Marie Lie. De vertaalster(s) van de andere twee verhalen zijn anoniem. Waarom? Konden zij zich misschien niet verenigen met de strenge eisen van letterlijkheid en wilden ze hun naam daarom niet aan de uitgave verbinden?
Overigens kun je de letterlijkheid bij Lie’s – overigens schitterende – vertaling ook wel met een korreltje zout nemen. In alle fragmenten die hierboven staan vind je afwijkende idiomatische keuzes. Bijvoorbeeld: (De) Gærde = hek/omheining, maar Lie vertaalt dat met Böschung = helling/talud. (De) Bygd = nederzetting vertaalt ze met ‘Kirchspiel = parochie en (De) Ruskedage = winderige dagen/dagen met rukwinden vertaalt ze met Regendage = regenachtige dagen. En zo is er meer. Wel volgt Lie de zinsbouw met lange complexe structuren getrouw.
De belangstelling voor het werk van MT lijkt (althans in Noorwegen en Duitsland) de laatste jaren in literatuuronderzoek weer wat aan te wakkeren. Daarbij gaat de belangstelling vooralsnog vooral uit naar ego-documenten zoals de uitgebreide correspondentie. Brandes zei ooit over MT dat ze Jezus en Eros even lief had. Mogelijk licht die correspondentie een sluier op over haar rijke liefdesleven. Hoe dan ook, ze had in ieder geval haar hart verloren aan Noorwegen.
Kadertekst:
A. Andersen: schrijfstersportretten
In 1896 publiceerde Anton Andersen Danske Forfatterinder i det nittende Hundredår (Deense schrijfsters in de negentiende eeuw), het eerste werk in de Deense literatuurgeschiedenis dat het leven en werk van vrouwelijke schrijfsters portretteerde. Anders dan zijn tijdgenoot Georg Brandes benadert hij het vrouwelijk schrijverschap van zijn tijd met een bepaalde mildheid, al is hij zeker niet onverdeeld positief. Net als Brandes vindt hij dat wat vrouwen schrijven in zijn algemeenheid van weinig literaire waarde is, "ikke kan kaldes fuldbaaren Kunst", dus niet als volwaardige kunst kunnen worden beschouwd.14 Tegelijkertijd geeft hij toe dat die 'tamme damesliteratuur' toch vaak gretig aftrek vindt bij een groot publiek en soms in de ene oplage na de andere verschijnt. Kennelijk voorziet het in een behoefte en verdient het volgens hem dan ook om gelezen te worden. Kunstwerk of niet. Andersen zoekt de weerklank van damesliteratuur in een "diep doorvoeld gedachtegoed, een nobele levensvisie en een verinnerlijkte en warme toon", wat een verzachtend licht over de harde werkelijkheid zou werpen. 15Daarbij wijst hij er heel terecht op dat vrouwen altijd een achtergestelde positie ten opzichte van mannen hebben gehad door onder meer beperkte scholing en een leven in de coulissen, waardoor ze niet werden gestimuleerd om na te denken [sic].
Voetnoten
- A. Andersen, 1896, Danske Forfatterinder i det nittende Hundredaar, EM Langhoffs Forlag, København.
- Clara Bergsøe, 1904, Magdalene Thoresen: Portrætstudie, Gyldendal, København, p. 6.
- Andersen, p. 169.
- Magdalene Thoresen, Billeder fra Midnatsolens Land, Deel 2, p. 5.
- Andersen, p. 200.
- Bergsøe, p. 34.
- Lise Busk-Jensen, 2013. Review van Jorunn Hareid: Kæmpe, til jeg kan ej mere. Scanvik, 2012. https://pure.kb.dk/en/publications/en-kristnet-viking-anm-af-jorunn-hareide-k%C3%A6mpe-til-jeg-kan-ej-mer
- Hans Oscar Thoresen (1802-1858) was een van de eerste leermeesters van Ivar Aasen, de ‘vader’, de samensteller, van het Nynorsk, Noorwegen kent twee standaardtalen, het Nynorsk en het Bokmål. Het Bokmål is sterk op het Deens gebaseerd en wordt vooral rond Oslo gebruikt. Het Nynorsk is de taal die gedestilleerd is uit de diverse dialecten langs de westkust.
- Bergsøe, p.6.
- Bijvoorbeeld gutt ipv dreng (jongen), (g)jente ipv pige (meisje), seksti ipv tres (zestig) etc.
- Dit is geen Deens woord. ‘Skam’ betekent in zowel Noors als Deens ‘schande’. Het Noors kent ‘plagg’ in de betekenis van ‘kledingstuk/doek’, maar het Deens zou bijvoorbeeld ’tørklæde’ hanteren. Uit de context wordt duidelijk dat het een hoofddoek betreft. In de Duitse vertaling uit 1901 wordt ‘skamplag’ met ‘Schandlaken’ vertaald.
- Signes historie, p. 75.
- Signes historie, p. 115.
- Andersen, p. 5.
- Andersen, p. 7.